privacy verklaring
PRIVACYGEDRAGSCODE SECTOR
PARTICULIERE ONDERZOEKSBUREAUS
van de
Vereniging van Particuliere
Beveiligingsorganisaties
Versie 6 mei 2009
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties
INHOUDSOPGAVE
1 Overwegingen 1
2 Doel en werkingssfeer gedragscode 2
3 Begripsbepalingen 4
4 Omschrijving van de sector 8
4.1 De sector particuliere onderzoeksbureaus 8
4.2 Opdrachtgevers van de sector particuliere onderzoeksbureaus 9
4.3 Opdrachten- c.q. voorvallenregistratie en de toepasselijkheid van de WBP 10
5 Algemene principes van gegevensverwerking 12
5.1 In overeenstemming met de wet (uitwerking artikel 6 WBP) 12
5.2 Doeleinden van verwerking van persoonsgegevens (uitwerking artikel 7 WBP) 12
5.3 Grondslag voor de gegevensverwerking (uitwerking artikel 8 WBP) 15
5.4 Verenigbaarheid (uitwerking artikel 9 WBP) 17
5.5 Bewaartermijn (uitwerking artikel 10 WBP) 19
5.6 Niet meer dan nodig (uitwerking artikel 11 WBP) 21
5.7 Geheimhoudingsplicht (uitwerking artikel 12 WBP) 21
5.8 Beveiligingsplicht (uitwerking artikel 13 WBP) 22
6 Bijzondere persoonsgegevens 24
7 Methoden van gegevensvergaring 26
7.1 Algemene normering onderzoeksmethoden en -middelen 27
7.2 Betreden van niet openbare (besloten) plaatsen 28
7.3 Interviewen van personen 29
7.4 Observatie 32
7.5 Heimelijke observatie door middel van camera’s 33
7.6 Onderzoek in geautomatiseerde voorzieningen 36
7.7 Vertrouwelijke communicatie 37
7.8 Proefaankoop en pseudoklant 39
7.9 Vastlegging van gehanteerde onderzoeksmethoden en –middelen 41
8 Informatieverstrekking aan de onderzochte perso(o)n(en) 42
8.1 Informatieverstrekking aan de onderzochte persoon (uitwerking artikel 33, 34 en 43
WBP) 42
9 Rechten van de onderzochte perso(o)n(en) 46
9.1 Mededelingen uit de opdrachten- c.q voorvallenregistratie (uitwerking artikel 35 en 43
WBP) 46
9.2 Correctie en verwijdering (uitwerking artikel 36 WBP) 47
9.3 Recht van verzet (uitwerking van artikel 40 WBP) 48
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties
10 Gegevensverkeer met landen buiten de Europese Unie 49
11 Geschillenbeslechting respectievelijk verzoeken bij het CBP en de rechter 50
12 Naleving gedragscode 51
13 Openbaarheid gedragscode 52
14 Wijzigingen gedragscode 52
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 1
1 Overwegingen
1.1 Particuliere onderzoeksbureaus houden zich op commerciële basis bezig met het verrichten van
feitenonderzoek in zaken met een privaatrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke
achtergrond. Voor een belangrijk deel heeft dit onderzoek als doel het verzamelen van materiaal dat
als bewijs kan dienen in een gerechtelijke procedure. Voor een ander deel is het doel het verzamelen
van gegevens die van belang zijn voor opdrachtgevers bij het nemen van (pre)contractuele
beslissingen;
1.2 Het handelen van particuliere onderzoeksbureaus moet in overeenstemming zijn met hetgeen van
een particulier onderzoeksbureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht. Deze norm
is voor particuliere onderzoeksbureaus expliciet vastgelegd in artikel 14 aanhef en onder e van de
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna te noemen: Wpbr). Naast deze
specifieke voor particuliere onderzoeksbureaus geldende norm gelden ook de algemeen geldende
normen van zorgvuldig (maatschappelijk) handelen of nalaten zoals die zijn vastgelegd in artikel
6:162 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (hierna te noemen:
WBP);
1.3 Particuliere onderzoeksbureaus hebben enerzijds te maken met de belangen van de opdrachtgever en
anderzijds met de belangen van de onderzochte perso(o)n(en). De belangen van de laatste(n) zullen
doorgaans anders liggen dan de belangen van de opdrachtgever. Het feitenonderzoek maakt in
voorkomende gevallen in meer of mindere mate inbreuk op grondrechten van de onderzochte
perso(o)n(en);
1.4 Particuliere onderzoeksbureaus verwerken in het kader van hun bedrijfsvoering persoonsgegevens en
vinden het belangrijk dat met die persoonsgegevens zorgvuldig wordt omgegaan en dat deze
persoonsgegevens vertrouwelijk worden behandeld;
1.5 De WBP waarborgt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen met
betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens;
1.6 De WBP bepaalt dat de verantwoordelijke zijn geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking
van persoonsgegevens moet melden bij het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna te
noemen: CBP). Indien sprake is van heimelijke waarneming stelt het CBP op basis van de melding
een voorafgaand onderzoek in. Particuliere onderzoeksbureaus verwerken als verantwoordelijke als
regel persoonsgegevens van onderzochte personen op grond van eigen waarneming zonder dat deze
daarvan noodzakelijkerwijs voorafgaand aan de verwerking op de hoogte zijn gesteld. Deze
meldingsplicht gevolgd door een voorafgaand onderzoek geldt eveneens voor een niet
geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (bestand) indien van dergelijke heimelijke
waarneming sprake is;
1.7 In het kader van hun opdracht maken particuliere onderzoeksbureaus gebruik van diverse
onderzoeksmethoden en –middelen. Aan de algemeen geldende wetten, de bestaande jurisprudentie
en achtergrondstudies van het CBP kunnen normen worden ontleend over wat wel of niet is
toegestaan. Hoewel deze normen richtinggevend zijn voor wat wel of niet is toegestaan, zijn deze
normen over het algemeen onvoldoende specifiek voor de sector particuliere onderzoeksbureaus;
1.8 Een particulier onderzoeksbureau wordt als verantwoordelijke aangemerkt in de zin van de WBP en
kan in rechte worden aangesproken op hun handelen of nalaten door personen die van mening zijn
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 2
dat jegens hen onrechtmatig is gehandeld, dit onverlet de eventuele aansprakelijkheid van de
opdrachtgever in geval van onzorgvuldig handelen of nalaten door een particulier onderzoeksbureau.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 2
2 Doel en werkingssfeer gedragscode
De gedragscode:
- Is bindend voor advies-, recherche- en schadeonderzoeksbureaus die lid zijn van de
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties (hierna te noemen: VPB). De
gedragscode bevat richtlijnen hoe in juridische zin moet worden omgegaan met
persoonsgegevens die in het kader van de dienstverlening aan opdrachtgevers verwerkt
worden;
- draagt bij aan de doorzichtigheid van door de sector particuliere onderzoeksbureaus
gehanteerde onderzoeksmethoden en in te zetten onderzoeksmiddelen;
- geeft aan wanneer de onderzochte persoon op de hoogte gesteld wordt van het feit dat
tegen hem/haar een onderzoek is/wordt ingesteld en wat aan de onderzochte persoon
wordt medegedeeld;
- biedt aanknopingspunten voor het CBP om te beoordelen of de verwerking van de
persoonsgegevens door de sector particuliere onderzoeksbureaus volgens de geldende
wet- en regelgeving geschiedt.
Op basis van artikel 25 WBP heeft de VPB aan het CBP gevraagd te beoordelen of deze
gedragscode een juiste uitwerking van de WBP en/of andere wettelijke bepalingen vormt, voor
wat betreft de verwerking van persoonsgegevens door particuliere onderzoeksbureaus.
De VPB is een representatieve werkgeversorganisatie, waarin bedrijven zijn aangesloten die
vallen onder de werkingssfeer van de Wpbr. Onder de Wpbr vallen beveiligingsbedrijven,
bedrijfsbeveiligingsdiensten, particuliere alarmcentrales, geld- en waardetransportbedrijven en
particuliere onderzoeksbureaus. De VPB is een voortzetting in ruimer verband van de in 1939
opgerichte vereniging van nachtveiligheidsdiensten en bewakingsbedrijven. De VPB is de
representant in alle overheids- en bedrijfsorganen die met beveiliging te maken hebben. De leden
zijn, afhankelijk van hun bedrijfsactiviteiten, onderverdeeld in de volgende secties:
– manbewaking;
– geld- en waardetransporteurs;
– particuliere onderzoeksbureaus.
Qua aantallen medewerkers die in dienst zijn van particuliere onderzoeksbureaus die lid zijn van
de VPB en die een vergunning hebben als recherchebureau van het Ministerie van Justitie,
vertegenwoordigde de VPB in 2002 40{d275b9b71b34dec6257db2cf2e702022ab87e0253d2db75fb2fc3b9adce2bf3c} van het aantal medewerkers van de recherchebureaus
waarvoor de Minister van Justitie een vergunning heeft afgegeven. Er zijn geen andere
brancheverenigingen of overkoepelende organen die de belangen van particuliere
onderzoeksbureaus behartigen.
Voor de privacygedragscode geldt als uitgangspunt dat zij van toepassing is op de sectie
particuliere onderzoeksbureaus van de VPB voor zover de particuliere onderzoeksbureaus een
vergunning hebben als recherchebureau in de zin van artikel 1 lid 1 aanhef en onder f van de
Wpbr. Bij de beoordeling van de vraag of recherchewerkzaamheden worden verricht zijn de
feitelijke werkzaamheden die worden verricht bepalend. De sectie particuliere
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 3
onderzoeksbureaus van de VPB, in deze gedragscode verder te noemen sector particuliere
onderzoeksbureaus, telt 32 leden.
Voor de periode van 13 januari 2004 – 13 januari 2009 heeft het CBP geoordeeld dat de in de
privacygedragscode opgenomen regels, gelet op de bijzondere kenmerken van de sector
particuliere onderzoeksbureaus, een juiste uitwerking vormen van de WBP of van andere
wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens.
Door een besluit van de Minister van Justitie bindt de privacygedragscode niet alleen de bij de
VPB aangesloten particuliere onderzoeksbureaus. De Minister van Justitie heeft op 1 juni 2004 in
artikel 23a van de Regeling Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus bepaald dat
recherchebureaus die geen lid zijn van de VPB een privacygedragscode moeten hebben die
identiek is aan die van de VPB. De privacygedragscode is daarmee algemeen verbindend
verklaard voor alle particulier onderzoeksbureaus die een vergunning behoeven als bedoeld in de
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
Ook buiten recherchebureaus worden recherchewerkzaamheden verricht door andere personen en
organisaties. Daarbij kan gedacht worden aan bedrijfsrecherche- cq. onderzoeksafdelingen van
bedrijven, overheidsinstellingen (bureaus interne veiligheid of integriteit) en zelfstandige
bestuursorganen. Voor de recherchewerkzaamheden van deze interne onderzoeksafdelingen kan
de privacygedragscode een adequate normering bieden. Er worden immers (abstracte) bepalingen
uit de WBP geconcretiseerd, waardoor duidelijker wordt hoe deze organisaties zich dienen te
gedragen. Het geeft deze organisaties een hoge mate van zekerheid over wetconform handelen.
Met het oog op het afgeven van een nieuwe goedkeurende verklaring door het CBP heeft de VPB
in 2008 de privacygedragscode kritisch bekeken op toepasbaarheid, werking en actualiteit. Op
basis daarvan is een aantal wijzingen aangebracht om de privacygedragscode nog beter te doen
aansluiten bij de praktijk en de juridische actualiteit van het particulier onderzoek. Het CBP heeft
de verbeterde privacygedragscode opnieuw beoordeeld en op 21 oktober 2009 verklaard dat de in
de privacygedragscode opgenomen regels, gelet op de bijzondere kenmerken van de sector
particuliere onderzoeksbureaus, een juiste uitwerking vormen van de WBP of van andere
wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens. De verklaring van het
CBP is gepubliceerd in de Staatscourant van 28 oktober 2009.
De gedragscode geldt van 21 oktober 2009 tot uiterlijk 21 oktober 2014.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 4
3 Begripsbepalingen
In deze gedragscode wordt verstaan onder:
Achtergrondonderzoeken: de aanduiding van het type onderzoek, dat zich richt op het
vaststellen van de achtergrond van natuurlijke personen (zoals
sollicitanten, klanten en zakenpartners) en rechtspersonen,
waarmee de opdrachtgever voornemens is om een contractuele
relatie aan te gaan of te behouden. Achtergrondonderzoeken (in
het Engels “backgroundscreening”) kennen verschillende
verschijningsvormen, waaronder het pre employment-onderzoek.
Vaak is een antecedentenonderzoek onderdeel van het achtergrondonderzoek;
Antecedenten: gegevens uit de opdrachten- c.q voorvallenregistratie die aan
opdrachtgevers van achtergrondonderzoeken verstrekt worden:
de aanduiding van de aard van het onderzoek dat jegens de
onderzochte persoon is ingesteld, de data en/of de periode
waarin het onderzochte voorval zich heeft afgespeeld, het
resultaat van het onderzoek, indien mogelijk het standpunt van
de onderzochte persoon over de gedraging en voor zover bekend
de maatregelen die de opdrachtgever naar aanleiding van de
onderzoeksrapportage van het particulier onderzoeksbureau
heeft genomen, alsmede – voor zover bekend – de stand van
zaken dan wel de uitkomst van een procedure naar aanleiding
van het voorval;
Bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit
geheel van gegevens gecentraliseerd of verspreid is op een
functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde
criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende
personen (artikel 1 lid 1 aanhef en onder c WBP);
Bijzondere
persoonsgegevens: persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging,
ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele
leven, het lidmaatschap van een vakvereniging alsmede
strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over
onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd
verbod naar aanleiding van dat gedrag (artikel 16 WBP);
Interview: een gesprek van een of meer particuliere onderzoekers met een
persoon met het doel om aanwijzingen te vergaren over de al dan
niet vermeende betrokkenheid van deze persoon of een derde bij
een te onderzoeken gedraging of om informatie te vergaren over
iemand in het kader van achtergrondonderzoeken;
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 5
Observatie: een methode van gegevensvergaring, waarbij bepaalde personen
en/of objecten en/of situaties al dan niet met technische
hulpmiddelen worden gadegeslagen ten einde informatie te
vergaren;
Onderzochte persoon: een natuurlijke persoon die als subject van onderzoek betrokken
is of is geweest bij een onderzoeksopdracht dat een particulier
onderzoeksbureau in behandeling heeft of heeft gehad. Deze
persoon wordt aangemerkt als ‘betrokkene’ in de zin van artikel
1 aanhef en onder f van de WBP;
Ontvanger: degene aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt (in de zin
van artikel 1 aanhef en onder h WBP). In ieder geval zal de
opdrachtgever in de regel ontvanger zijn.
Opdrachten- c.q.
voorvallenregistratie: het geheel van opdrachten c.q. voorvallen die in behandeling zijn
of zijn geweest van een particulier onderzoeksbureau en die al
dan niet geautomatiseerd volgens bepaalde criteria toegankelijk
zijn;
Opdrachtgever: degene voor wie een particulier onderzoeksbureau recherchewerkzaamheden
verricht of verricht heeft in verband met een
eigen belang van deze of een derde, waarbij de recherchewerkzaamheden
betrekking hebben op een (of meer) bepaalde
natuurlijke en/of (rechts)pers(o)on(en);
Particulier onderzoeker: een medewerker van een particulier onderzoeksbureau die
recherchewerkzaamheden uitvoert;
Particulier onderzoeksbureau:
een recherchebureau of een andere organisatie dat/die recherchewerkzaamheden
uitvoert;
Persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare
natuurlijke persoon (artikel 1 aanhef en onder a WBP);
Pre employmentonderzoek: het onderzoek dat in opdracht van een werkgever wordt
ingesteld, alvorens deze een dienstbetrekking aangaat met een
sollicitant, dan wel een persoon in diens bedrijf werkzaamheden
laat verrichten. Een pre employmentonderzoek kan onder meer
bestaan uit het controleren van identiteitsgegevens, het
controleren van woonadresgegevens, het verifiëren van het
opgegeven arbeidsverleden, het raadplegen van openbare
bronnen (zoals de bestanden van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken en het Kadaster), het controleren van de echtheid van
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 6
diploma’s en getuigschriften, het interviewen van voormalige
werkgevers, referenten en andere personen, waaronder de
sollicitant zelf en het instellen van een antecedentenonderzoek.
De omvang van het onderzoek door het particulier onderzoeksbureau
wordt afgestemd met de opdrachtgever;
Recherchebureau: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening
van een beroep of bedrijf met winstoogmerk recherchewerkzaamheden
verricht, voor zover die werkzaamheden worden
verricht op verzoek van een derde, in verband met een eigen
belang van deze derde en betrekking hebben op een of meer
bepaalde natuurlijke personen (artikel 1 lid 1 aanhef en onder f
Wpbr);
Recherchewerkzaamheden: het vergaren en analyseren van gegevens als bedoeld in artikel 1
lid 1 aanhef en onder e Wpbr;
Strafrechtelijke
persoonsgegevens: gegevens die betrekking hebben op zowel veroordelingen als op
min of meer gegronde verdenkingen van strafbare feiten,
alsmede gegevens omtrent de toepassing van het formele
strafrecht. Veroordelingen betreffen gegevens waarbij de rechter,
al dan niet onherroepelijk, strafrechtelijk gedrag heeft
vastgesteld. Bij min of meer gegronde verdenkingen gaat het om
concrete aanwijzingen dat iemand zich schuldig heeft gemaakt
aan een strafbaar feit. Bij gegevens omtrent de toepassing van
het formele strafrecht kan gedacht worden aan het gegeven dat
iemand gearresteerd is of dat tegen hem proces-verbaal is
opgemaakt wegens een bepaald vergrijp;
Verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het
bestuursorgaan dat, alleen of te samen met anderen, het doel van
en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens
vaststelt (artikel 1 aanhef en onder d WBP). In het kader van
deze gedragscode is dat het particulier onderzoeksbureau;
Vertrouwelijke
communicatie: de uitwisseling van berichten en gegevens tussen twee of meer
personen, waarbij de bij de gegevens- en berichtenuitwisseling
betrokken personen de verwachting hebben dat hun
communicatie niet door anderen wordt opgenomen, afgeluisterd
en/of wordt ingezien of dat anderen daarvan op andere wijze
kennis van nemen. Onder vertrouwelijke communicatie valt
bijvoorbeeld een in beslotenheid gevoerd gesprek, berichtenuitwisseling
via e-mail of gesprekken die over de telefoon
gevoerd worden. Het opnemen van vertrouwelijke communicatie
houdt in het opnemen van die woorden of signalen die worden
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 7
uitgewisseld. Het houdt niet in het maken van afbeeldingen van
personen die een gesprek voeren, zonder dat het gesprek wordt
opgenomen of opgevangen;
Verwerking van
persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot
persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen,
vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen,
raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van
doorzending, verspreiding of enige andere vorm van
terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband
brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van
gegevens (artikel 1 aanhef en onder b WBP).
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 8
4 Omschrijving van de sector
4.1 De sector particuliere onderzoeksbureaus
De sector particuliere onderzoeksbureaus in de zin van deze gedragscode bestaat uit organisaties
die als recherchebureau in de zin van art. 1 lid 1 onder f van de Wpbr worden aangemerkt èn die
lid zijn van de VPB. Zij verrichten in opdracht recherchewerkzaamheden in de zin van artikel 1
lid 1 onder e van de Wpbr. Het uitvoeren van recherchewerkzaamheden bestaat veelal uit
feitenonderzoek. Als ‘verlengstuk van de opdrachtgever’ verwerkt een particulier onderzoeksbureau
onder eigen verantwoordelijkheid en op onpartijdige basis persoonsgegevens.
Een niet limitatieve opsomming van recherchewerkzaamheden waarbij persoonsgegevens
worden verwerkt zijn:
- Het onderzoeken van handelingen in strijd met concurrentiebedingen, relatiebedingen,
geheimhoudingbepalingen;
- het onderzoeken van gedragingen in strijd met ziekteverzuimbepalingen en/of andere vormen
van werkverzuim;
- het uitvoeren van handelingen in het kader van achtergrondonderzoeken
(backgroundscreening);
- het traceren van vermiste personen en/of goederen en/of debiteuren;
- het verzamelen van gegevens die van belang zijn voor degene die alimentatieplichtig is;
- het onderzoeken van allerlei soorten van fraude (zoals verzekeringsbedrog, declaratiefraude,
oplichting en corruptie) en
- het onderzoeken van laakbare handelingen door werknemers in de arbeidsverhouding (zoals
diefstal, verduistering, misbruik van bedrijfsmiddelen en -faciliteiten, onbevoegd uitoefenen
van nevenfuncties en handelen of nalaten in strijd met gedragscodes of contractuele
verplichtingen).
De gegevens die een particulier onderzoeksbureau verkrijgt in verband met het aanvaarden van
een onderzoeksopdracht worden verwerkt in een onderzoeksdossier. Hierin worden onder andere
opgeslagen:
- Karakteristieken van de onderzoeksopdracht;
- een omschrijving van het te onderzoeken voorval respectievelijk de te onderzoeken feiten
en/of de te onderzoeken persoon;
- de persoonlijke gegevens van degenen die bij het voorval of de feiten zijn of kunnen zijn
betrokken;
- de onderzoeksmaatregelen die naar aanleiding van de opdracht zijn genomen;
- de redenen waarom voor een bepaalde onderzoeksmethode of -middel is gekozen;
- de bevindingen van het onderzoek;
- de op het onderzochte voorval betrekking hebbende gegevensdragers – voorzover niet
aan de opdrachtgever gegeven c.q. teruggegeven – waaronder foto’s, video- en
geluidsbanden en NAW-gegevens van personen die gelieerd zijn aan de onderzochte
persoon zoals opdrachtgevers, advocaten, partners en getuigen.
Na analyse van de gegevens wordt ten behoeve van de opdrachtgever een onderzoeksrapport
opgesteld.
Het onderzoeksrapport wordt schriftelijk (en onder vermelding van ‘persoonlijk’ en/of
‘vertrouwelijk’) aan de opdrachtgever verstrekt, tenzij anders is/wordt overeengekomen. Er
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 9
worden in de regel geen onderzoeksrapporten uitgebracht, voordat alle onderzoekswerkzaamheden
zijn afgerond. Dit om te voorkomen dat aan het voorlopige onderzoeksrapport
een andere betekenis wordt toegekend dan aan het eindrapport. Het onderzoeksdossier (waar een
afschrift van het onderzoeksrapport deel van uitmaakt) wordt door het particulier
onderzoeksbureau bewaard voor het geval de opdrachtgever of anderen (bijvoorbeeld de justitiële
autoriteiten of de rechterlijke macht) na verloop van tijd nog een beroep doen op de in het dossier
opgenomen gegevens.
4.2 Opdrachtgevers van de sector particuliere onderzoeksbureaus
De sector particuliere onderzoeksbureaus verricht vanuit een eigen commercieel belang
recherchewerkzaamheden voor verschillende soorten opdrachtgevers. Daarbij valt te denken aan
verzekeraars, privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen (al dan niet in de
hoedanigheid van werkgever) en aan particulieren. Voor wat betreft de mogelijkheden om
onderzoek te doen treedt een particulier onderzoeksbureau op als verlengstuk van de
opdrachtgever en gebruikt in feite die onderzoeksmogelijkheden waarover de opdrachtgever
beschikt. Hieronder wordt beschreven waarom opdrachtgevers een gerechtvaardigd belang
kunnen hebben om recherchewerkzaamheden te laten uitvoeren door de sector particuliere
onderzoeksbureaus.
In veel organisaties (ondernemingen en overheidsinstellingen) worden ordevoorschriften, -regels
en/of gedragsregels gegeven, waar personeelsleden, personeel van derden en bezoekers zich aan
dienen te houden. Daarbij kan gedacht worden aan regels voor het gebruik van e-mail, internet,
interne voorschriften over vergoedingen en de wijze van declareren, voorschriften over
ziekteverzuim, nevenfuncties, anti-concurrentiebepalingen en voorschriften over het buiten de
organisatie brengen van bedrijfseigendommen. Voor personeelsleden vloeit de bevoegdheid van
de werkgever om ordevoorschriften te geven bijvoorbeeld voort uit artikel 7:660 van het
Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW).
Voor bezoekers van niet-openbare plaatsen vloeit de bevoegdheid van de rechthebbende om
regels te stellen bijvoorbeeld voort uit het eigendomsrecht van artikel 5:1 van het BW. Het
eigendomsrecht impliceert de bevoegdheid van de rechthebbende tot het maken van afspraken
met anderen over de voorwaarden tot het betreden van deze niet-openbare plaatsen.
In het verlengde van regelstelling ligt de bevoegdheid en soms de verplichting van de werkgever
respectievelijk de rechthebbende om te controleren of de regels worden nageleefd. In geval van
een vermoeden dat iemand de voorschriften niet naleeft en arbeidsrechtelijke of andere
civielrechtelijke maatregelen geboden zijn, is feitenonderzoek vereist als basis voor een door de
werkgever respectievelijk rechthebbende te nemen beslissing. Dit kan onderzoek in de
geautomatiseerde voorzieningen van het bedrijf zijn, maar ook het interviewen van personen of
het onderzoeken van het berichtenverkeer middels telecommunicatiemiddelen die door of
namens de ondernemer beschikbaar zijn gesteld aan het (ingehuurde) personeel.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 10
In toenemende mate worden binnen organisaties over deze vormen van werkgeverstoezicht
afspraken gemaakt met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. In een aantal
gevallen is het instemmingsrecht van de ondernemingsraad vereist op grond van artikel 27 van de
Wet op de ondernemingsraden. Hoewel de ondernemer respectievelijk de rechthebbende dit
onderzoek zelf in beginsel kan uitvoeren, wordt de sector particuliere onderzoeksbureaus in
toenemende mate ingeschakeld om dit soort feitenonderzoek te doen.
Een andere rechtvaardiging om onderzoek in te (doen) stellen naar vermeende
onregelmatigheden vormen de klokkenluiderregelingen. Zowel binnen de overheid als binnen het
bedrijfsleven worden in toenemende mate – al dan niet verplicht door wetgeving –
klokkenluiderregelingen ingevoerd, opdat werknemers beschermd worden als zij op
vertrouwelijke wijze misstanden aan de orde willen stellen. Een melding noopt veelal tot het
instellen van onderzoek om vast te stellen of de aantijgingen juist zijn.
Ook bij verzekeringsmaatschappijen is er sprake van een contractuele verhouding tussen de
verzekeraar en de verzekerde. Beiden zijn gehouden zich te houden aan de verzekeringsovereenkomst
en de overige eisen die de wet aan de verzekering en de bij de verzekering
betrokken partijen stelt. In geval van het vermoeden van onregelmatigheden (bij het aangaan van
de verzekeringsovereenkomst of bij het indienen van claims) van de zijde van de verzekerde of
een derde heeft de verzekeraar binnen zekere grenzen de bevoegdheid om onderzoek te doen naar
het handelen of nalaten van de bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst betrokken
personen. Ook verzekeraars maken in toenemende mate gebruik van de expertise van de sector
particuliere onderzoeksbureaus.
Tenslotte wordt de sector particuliere onderzoeksbureaus ingeschakeld door (rechts)personen die
slachtoffer (menen te) zijn van een strafbaar feit en op grond van artikel 161 van het Wetboek
van Strafvordering (hierna te noemen: WvSv) bevoegd zijn om daarvan aangifte te doen bij een
opsporingsambtenaar. Het is gewenst dat zo’n aangifte goed gedocumenteerd is. Hoewel de
aangever zelf bevoegd is om personen te interviewen, onderzoek op de plaats van het misdrijf in
te stellen, is er een categorie aangevers die dit (voor)onderzoek en het daadwerkelijk doen van
aangifte om redenen van efficiency en effectiviteit overlaat aan de sector particuliere
onderzoeksbureaus.
4.3 Opdrachten- c.q. voorvallenregistratie en de toepasselijkheid van de WBP
Bij een groot aantal particuliere onderzoeksbureaus zijn de onderzoeksdossiers een integraal
onderdeel van een geautomatiseerde opdrachten- c.q. voorvallenregistratie met zoek- en
combinatiemogelijkheden. Op een dergelijk geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking
van onderzoeksopdrachten is de WBP van toepassing.
Er zijn ook particuliere onderzoeksbureaus die niet over een dergelijke geautomatiseerde
opdrachten- c.q. voorvallenregistratie beschikken. Onderzoeksdossiers worden dan doorgaans
alfabetisch of anderszins opgeslagen, maar vaak wel zodanig dat de in de onderzoeksdossiers
opgenomen persoonsgegevens volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn. Volgens de WBP is
dan sprake van een “bestand” en van een opdrachten- c.q. voorvallenregistratie als bedoeld in
deze gedragscode.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 11
Ook indien een bescheiden kaartsysteem of een geautomatiseerd systeem verwijst naar de
verschillende dossiers, de opgenomen personen of de vindplaats, is er sprake van een bestand en
is de WBP ook van toepassing. Ook deze vorm van vastlegging is een opdrachten- c.q.
voorvallenregistratie als bedoeld in deze gedragscode.
Een particulier onderzoeksbureau is verplicht de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie aan te
melden bij het CBP. Op basis van de aanmelding stelt het CBP een voorafgaand onderzoek in ter
bepaling of een nader onderzoek ex artikel 32 lid 3 WBP moet worden ingesteld. Indien het CBP
daartoe besluit, betekent dit dat een particulier onderzoeksbureau pas een aanvang mag nemen
met de verwerking van persoonsgegevens nadat het CBP een verklaring omtrent rechtmatigheid
heeft afgegeven ex artikel 32 lid 5 van de WBP, dan wel heeft aangegeven dat niet tot een nader
onderzoek zal worden overgegaan. Indien melding gedaan is bij het CBP is dit raadpleegbaar op
de website van het CBP in het register meldingen (www.cbpweb.nl).
De opdrachten- c.q. voorvallenregistratie wordt niet alleen gebruikt voor de verwerking van
onderzoeksrapporten. De opdrachten- c.q. voorvallenregistratie wordt veelal ook gebruikt als
toetsbron bij achtergrondonderzoeken, bijvoorbeeld in het kader van pre employmentonderzoeken.
Het gebruik van de gegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie bij
achtergrondonderzoeken is aan strikte voorwaarden gebonden (zie hiervoor paragraaf 5.4). Ook
bij nieuwe aangemelde onderzoeken wordt (veelal) getoetst of de onderzochte perso(o)n(en)
reeds eerder subject van onderzoek is/zijn geweest.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 12
5 Algemene principes van gegevensverwerking
5.1 In overeenstemming met de wet (uitwerking artikel 6 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 6 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens alleen worden verwerkt in overeenstemming
met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze.
Sectornormering
- De sector particuliere onderzoeksbureaus onthoudt zich van het onrechtmatig vergaren van
persoonsgegevens;
- bij de methoden van gegevensvergaring (onderzoeksmethoden en –middelen) worden de
bepalingen van hoofdstuk 7 van deze gedragscode in acht genomen;
- de onderzoekshandelingen die zijn uitgevoerd worden zodanig vastgelegd, dat in het kader
van (gerechtelijke) procedures een zelfstandig oordeel kan worden gevormd over de
rechtmatigheid van de verkrijging van persoonsgegevens aan de hand van deze vastlegging;
- persoonsgegevens die in strijd met artikel 6 van de WBP verkregen zijn mogen niet worden
opgenomen in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie.
Toelichting:
Voor particuliere onderzoeksbureaus betekent de norm van artikel 6 van de WBP dat zij geen
gegevens mogen verwerken, indien zij deze gegevens verkregen hebben door middel van illegale
onderzoeksmethoden en –middelen. Zo zijn in het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen:
WvSr) bepalingen opgenomen die het onopgemerkt afluisteren en opnemen van gesprekken of het
onopgemerkt maken van afbeeldingen verbieden (zie de artikelen 139a – 139f WvSr). De norm
heeft betrekking op het eigen handelen of nalaten van een particulier onderzoeksbureau. Het mag
niet zelf verwijtbaar betrokken zijn bij onrechtmatige gegevensvergaring.
Indien een derde gegevens (bewijsmateriaal) aan een particulier onderzoeker overhandigt, dat
door deze derde op onrechtmatige wijze is verkregen, hoeft dat derhalve niet te betekenen dat
deze gegevens niet door het particulier onderzoeksbureau mogen worden verwerkt. Dit is echter
anders indien deze derde met medeweten of op aandringen van het particulier onderzoeksbureau
bij de gegevens- c.q. bewijsvergaring onrechtmatig heeft gehandeld, (bijvoorbeeld door op
verzoek van het particulier onderzoeksbureau gegevens te verstrekken in strijd met een wettelijke
geheimhoudingsbepaling). Een deugdelijke vastlegging van de wijze waarop gegevens zijn
verkregen en van wie is derhalve van belang (zie hiervoor paragraaf 7.9).
5.2 Doeleinden van verwerking van persoonsgegevens (uitwerking artikel 7 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 7 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven
en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 13
Sectornormering
Aanmelding opdrachten- en voorvallenregistratie bij het CBP:
In het kader van de aanmelding van de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie bij het CBP door de
sector particuliere onderzoeksbureaus ex artikel 27 van de WBP wordt als doel van de
verwerking van persoonsgegevens aangegeven dat de verwerking van persoonsgegevens
plaatsvindt in het kader van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering en dat deze in het
bijzonder gericht is op de volgende activiteiten:
- a) Het vastleggen van de resultaten van recherchewerkzaamheden die op verzoek van (de)
opdrachtgever(s) word(t)(en) ingesteld en het rapporteren van de bevindingen van de
onderzoeksopdracht aan (de) opdrachtgever(s);
- b) het bevragen van de gegevens die op grond van de onder a genoemde activiteit zijn
vastgelegd met het oog op onderzoeksopdrachten tot het uitvoeren van achtergrondonderzoeken,
alsmede bij de aanvaarding van nieuwe opdrachten;
- c) het (doen) verrichten van analyses van niet op personen herleidbare gegevens voor
statistische en/of wetenschappelijke doeleinden en
- d) het doen van aangifte van een vermoeden van een gepleegd strafbaar feit bij een
opsporingsambtenaar.
Vaststellen doeleinden bij aanvaarding van (nieuwe) opdrachten:
Bij het aanvaarden van (nieuwe) opdrachten wordt allereerst beoordeeld of de wens van de
opdrachtgever overeenstemt met het doel van de verwerking zoals die bij het CBP is gemeld.
Vervolgens wordt het concrete doel van de onderzoeksopdracht zo nauwkeurig mogelijk in de
schriftelijke opdrachtbevestiging tussen het particulier onderzoeksbureau en de opdrachtgever
vastgelegd. Een nauwkeurige omschrijving van de onderzoeksopdracht draagt bij aan de
controleerbaarheid achteraf van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen. Een afschrift
daarvan wordt bewaard in het onderzoeksdossier. Ook wijzigingen in de onderzoeksopdracht of
aanvullingen daarop die plaatsvinden in de loop van het onderzoek worden schriftelijk bevestigd
aan de opdrachtgever en bewaard in het onderzoeksdossier.
Toelichting:
Het aanmelden van de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie door een particulier
onderzoeksbureau bij het CBP vereist, dat een doel wordt aangegeven voor het verwerken van
persoonsgegevens. Aangezien een particulier onderzoeksbureau op commerciële basis voor
derden werkt, zal bij de bedrijfsvoering een hoge mate van efficiency en effectiviteit nagestreefd
worden. Alle activiteiten die van belang zijn voor een particulier onderzoeksbureau om de relatie
met de opdrachtgever te kunnen aangaan en onderhouden komen derhalve in de algemene
doelstelling tot uitdrukking. Deze activiteiten vormen een samenhangend geheel. Slechts indien
deze activiteiten in samenhang worden uitgevoerd is het mogelijk dat de bedrijfsvoering op een
efficiënte en effectieve wijze verloopt. Indien een particulier onderzoeksbureau niet alle
activiteiten uitvoert – het verricht bijvoorbeeld geen achtergrondonderzoeken – kan het ervoor
kiezen om deze activiteit niet te noemen bij de aanmelding.
Voor tal van andere bepalingen in deze gedragscode, zoals de bewaarduur van gegevens
(paragraaf 5.5), het verdere gebruik van de verzamelde persoonsgegevens (paragraaf 5.4) en de
bepaling dat niet meer gegevens worden verzameld dan voor het doel waarvoor zij verzameld
vereist is (paragraaf 5.6), geldt deze aangemelde doelstelling als toetsingsmaatstaf.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 14
De daadwerkelijke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de diverse activiteiten
moet in concreto telkens worden getoetst aan de algemene en bijzondere beginselen van de
verwerking van persoonsgegevens, zoals deze in de gedragscode zijn uitgewerkt. Zo dient een
particulier onderzoeksbureau respectievelijk particulier onderzoeker in een concrete onderzoekssituatie
een wettige grondslag te hebben om persoonsgegevens te kunnen verwerken. Deze
wettige grondslagen worden genoemd in artikel 8 WBP (zie paragraaf 5.3). De in dit artikel
genoemde grondslagen vereisen telkens een op proportionaliteit en subsidiariteit gebaseerde
afweging, alvorens tot gegevensverwerking wordt overgegaan.
Om vorm en inhoud te kunnen geven aan de algemene en bijzondere beginselen van
gegevensverwerking is vereist dat van meet af aan objectief vaststaat wat de specifieke opdracht
is waarvoor een particulier onderzoeksbureau is ingeschakeld. Om die reden is in de
sectornormering bepaald dat het concrete doel van de onderzoeksopdracht (de wens van de
opdrachtgever) zo nauwkeurig mogelijk in de opdrachtbevestiging tussen het particulier
onderzoeksbureau en de opdrachtgever wordt vastgelegd.
Nadere toelichting op de aangemelde activiteiten van een particulier onderzoeksbureau:
De primaire activiteit (sub a) is het vastleggen van de resultaten van onderzoeken die op verzoek
van een opdrachtgever zijn of worden ingesteld. Particuliere onderzoeksbureaus worden
ingeschakeld door opdrachtgevers die wensen dat een bepaald voorval of een bepaalde persoon
wordt onderzocht of omdat er sprake is van een gedraging van iemand, waarbij ten nadele van
de opdrachtgever(s) of een derde op enigerlei wijze schade is toegebracht of schade zou kunnen
worden toegebracht. Het rechercheonderzoek heeft als doel gegevens te vergaren en te
analyseren opdat de opdrachtgever de bevindingen kan gebruiken voor het nemen van
beslissingen of voor het verkrijgen van een rechterlijke beslissing (waarbij de rechter
bijvoorbeeld vaststelt dat iemand onrechtmatig heeft gehandeld). Bij het nemen van beslissingen
kan gedacht worden aan beslissingen tot het beëindigen van een arbeidsovereenkomst van een
personeelslid wegens onregelmatigheden of een beslissing tot het niet uitkeren van een schadeuitkering
omdat de verzekerde verwijtbaar betrokken was bij het schadeveroorzakende voorval
(bijvoorbeeld bij een brand). Voor een niet-limitatieve opsomming van recherchewerkzaamheden
wordt verwezen naar paragraaf 4.1 van deze gedragscode.
De onder b genoemde activiteit wordt uitgevoerd in het kader van achtergrondonderzoeken. Dit
wordt toegelicht aan de hand van pre employmentonderzoeken. Aan een groot aantal functies
worden bijzondere eisen gesteld aan de integriteit en de verantwoordelijkheid van een sollicitant.
Behalve het verifiëren van de door de sollicitant verstrekte gegevens, kan het onderzoek in het
kader van pre employmentonderzoek ook bestaan uit het raadplegen van de eigen opdrachtenc.
- voorvallenregistratie of die van andere particuliere onderzoeksbureaus, teneinde vast te
stellen of de sollicitant in het verleden als onderzochte persoon betrokken is geweest bij een
particulier rechercheonderzoek. In dat geval kunnen antecedenten aan de opdrachtgever
verstrekt worden. Er bestaat verwantschap tussen opdrachten waarbij de betrokkenheid van
iemand bij een onregelmatigheid wordt onderzocht en opdrachten waarbij gevraagd wordt om
vast te stellen of er ten aanzien van iemand betrouwbaarheidrisico’s zijn waar de opdrachtgever
of een derde bij te nemen beslissingen rekening mee dient te houden. Het toetsbaar maken van de
persoonsgegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie voor de onder b genoemde
activiteit is slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. De voorwaarden zijn uitgewerkt in
paragraaf 5.4 van deze gedragscode.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 15
De onder b vermelde activiteit legt tevens vast dat de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie
geraadpleegd kan worden bij de aanvaarding van nieuwe opdrachten. Het komt regelmatig voor
dat het menselijk geheugen van de particulier onderzoeker geprikkeld wordt bij het horen van
bijvoorbeeld een naam, een straat of een firmanaam. In dit soort gevallen wordt de opdrachtenc.
- voorvallenregistratie geraadpleegd omdat eerdere voorvallen en/of de onderzoekshouding
van een onderzochte persoon relevant kunnen zijn bij het onderzoeken van een nieuwe
gedraging. Het expliciet opnemen van de raadpleegmogelijkheid is eveneens gewenst in verband
met de voortschrijdende automatisering van de bedrijfsprocessen en daarmee de digitale
vastlegging van gegevens. Zodra de gebruiker de zoekfunctie activeert, wordt automatisch het
archiefbestand geraadpleegd en worden de dossiers, waarin deze naam verwerkt is,
weergegeven. Ook nu is relevant dat de particulier onderzoeker kennis draagt van eerdere
onderzoeken tegen de onderzochte persoon. De vaststelling dat de onderzochte persoon al eerder
subject was van particulier onderzoek, betekent niet dat deze wetenschap ook aan de
opdrachtgever gerapporteerd moet worden. Het verstrekken van deze gegevens is beperkt tot
achtergrondonderzoeken en mag alleen onder strikte voorwaarden, die genoemd zijn in
paragraaf 5.4.
De activiteit onder d brengt tot uitdrukking dat het particulier onderzoeksbureau in voorkomende
gevallen namens de opdrachtgever aangifte doet bij justitiële autoriteiten en in dat geval ook
gegevens uit de opdrachten c.q. voorvallenregistratie verstrekt.
5.3 Grondslag voor de gegevensverwerking (uitwerking artikel 8 WBP)
Wettelijk kader
Een gegevensverwerking is slechts gerechtvaardigd indien één van de in artikel 8 WBP
genoemde verwerkingsgrondslagen van toepassing is.
Voor de sector particuliere onderzoeksbureaus zijn de volgende verwerkingsgrondslagen het
meest relevant:
- a) De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde
belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt,
tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de onderzochte persoon, in
het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert (artikel
8 aanhef en onder f WBP);
- b) De onderzochte persoon heeft voor de verwerking zijn uitdrukkelijke toestemming
gegeven (artikel 8 aanhef en onder a WBP);
- c) de gegevensverwerking is noodzakelijk om een wettelijke verplichting na te komen
waaraan de verantwoordelijke onderworpen is (artikel 8 aanhef en onder c WBP);
- d) de gegevensverwerking is noodzakelijk ter vrijwaring van een vitaal belang van de
onderzochte persoon (artikel 8 aanhef en onder d WBP);
Sectornormering
- Voordat een particulier onderzoeksbureau een opdracht aanvaart en schriftelijk aan de
opdrachtgever bevestigt, dient het particulier onderzoeksbureau vast te stellen dat de (aard
van de) opdracht gerechtvaardigd is. De opdracht wordt geweigerd indien dat niet het geval
is.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 16
- Bij de uitvoering van de opdracht toetst de particulier onderzoeker of de voorgenomen
activiteit(en) (in het kader van deze normering “gegevensverwerking” genoemd) verenigbaar
is/zijn met de opdrachtformulering zoals deze tussen het particulier onderzoeksbureau en de
opdrachtgever schriftelijk is vastgelegd.
- Bij de verwerkingsgrondslagen onder a, c en d houdt de particulier onderzoeker rekening met
de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in
dat de inbreuk op de belangen van de onderzochte persoon niet onevenredig mag zijn in
verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Als gevolg van het
subsidiariteitsbeginsel moet bezien worden of het doel waarvoor de persoonsgegevens
worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de onderzochte persoon minder
nadelige wijze kan worden bereikt.
Toelichting:
De verwerkingsgrondslag onder a is van toepassing op alle soorten van onderzoeken waarvoor
een particulier onderzoeksbureau wordt ingeschakeld. Om te waarborgen dat de rechten en
vrijheden van de onderzochte persoon gerespecteerd worden, moet aan een aantal voorwaarden
worden voldaan. Allereerst moet de opdrachtgever zelf een gerechtvaardigd belang hebben om
onderzoek te doen instellen naar (gedragingen van) iemand of de achtergrond van een persoon.
Voor de opdrachtaanvaarding dient het particulier onderzoeksbureau zich af te vragen of het
belang van de opdrachtgever gerechtvaardigd is. Indien een werkgever bijvoorbeeld bij
herhaling bestolen wordt door zijn personeel, heeft hij een gerechtvaardigd belang om te
achterhalen wie zijn vertrouwen geschonden heeft. Als het doel van de opdrachtgever het
opsporen van een persoon is en uit de (eerste) contacten tussen het particulier onderzoeksbureau
en opdrachtgever blijkt dat het achterliggende doel mogelijk of zeker een bedreiging van de
veiligheid van de onderzochte persoon is (bijvoorbeeld ontvoering) moet de opdracht worden
geweigerd. Als aan de voorwaarde van een gerechtvaardigd belang voldaan wordt, kan de
opdracht aanvaard worden, mits de opdracht en het doel van het onderzoek zo concreet mogelijk
worden vastgelegd (zie paragraaf 5.2).
In de wijze waarop de werkgever respectievelijk het particulier onderzoeksbureau in staat
gesteld wordt om te achterhalen wie de dader is, zijn echter beperkingen gesteld. Zo verbiedt het
Wetboek van Strafrecht dat personen met camera’s worden geobserveerd als dit vooraf niet
kenbaar is gemaakt, tenzij degene die de opnamen vervaardigt een goede reden heeft om dit
heimelijk te doen. Een opdracht aan een particulier onderzoeksbureau om op incidentele basis
een verborgen camera te plaatsen kan derhalve gerechtvaardigd zijn als die goede reden
aanwezig is (zie verder paragraaf 7.5).
Bij de daadwerkelijke uitvoering van de opdracht moet een particulier onderzoeker telkens een
afweging maken: hoe verhoudt zich het belang van de opdrachtgever tot het belang of de
fundamentele rechten en vrijheden van de onderzochte persoon, in het bijzonder het recht op
bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze belangenafweging kan betekenen dat de
particulier onderzoeker om redenen van proportionaliteit en subsidiariteit afziet van een op zich
voor de hand liggende onderzoekshandeling. In het voorbeeld van het plaatsen van een
verborgen camera bij werknemersdiefstal kan dat betekenen, dat niet tot plaatsing wordt
overgegaan omdat er alternatieven zijn om vast te stellen wie het vertrouwen geschonden heeft.
Als er geen minder ingrijpende alternatieven zijn kan de plaatsing van een verborgen camera
uitkomst bieden. Zo’n camera mag echter niet worden opgehangen op plaatsen waar men zich
onbespied mag wanen, zoals het toilet.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 17
In de verwerkingsgrondslagen onder b en d wordt met name het belang van de onderzochte
persoon tot uitdrukking gebracht.
De verwerkingsgrondslag onder b is met name van belang indien uit de onderzoeksrapporten
blijkt dat de verdenking tegen de onderzochte persoon onterecht was en deze er belang bij heeft
dat de onderzoeksrapporten of bevindingen van het onderzoek aan een derde worden verstrekt.
Het vereiste van uitdrukkelijke toestemming is ook uitgewerkt in paragraaf 7.3 van deze
gedragscode voor het interviewen van personen.
Voor het vaststellen of er sprake is van toestemming is essentieel dat de onderzochte persoon in
vrijheid heeft kunnen bepalen dat de gegevensverwerking diens toestemming heeft. Bij twijfel
over de vraag of de onderzochte persoon zijn toestemming heeft verleend, dient te worden
geverifieerd of er terecht van uitgegaan wordt dat de onderzochte persoon er mee heeft
ingestemd dat diens persoonsgegevens worden verwerkt.
De verwerkingsgrondslag onder d speelt met name een rol bij onderzoeksopdrachten om
vermiste personen op te sporen. Het aanvaarden van zo’n opdracht is op zich legitiem. Deze
legitimiteit is groter als deze personen vanwege een persoonlijkheidsstoornis of een andere
persoonlijke omstandigheid (zoals een ondercuratelestelling of een ontvoering) niet in staat zijn
hun eigen belangen te behartigen. De vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit – die tot
uitdrukking komen in het woord “noodzakelijk” – vergen echter dat het belang van de vermiste
persoon in geen geval in strijd mag zijn met het belang van de opdrachtgever. In specifieke
situaties kan dat bijvoorbeeld betekenen dat het particulier onderzoeksbureau afziet van het
doorgeven van de verblijfplaats van de vermiste persoon aan de opdrachtgever.
Bij de verwerkingsgrondslag die onder c genoemd is, heeft de particulier onderzoeker in feite
geen keuze om de gegevens wel of niet te verwerken. De naleving van een wettelijke plicht is ook
niet afhankelijk van de toestemming van de opdrachtgever. Het niet meewerken aan een
wettelijke plicht kan immers betekenen dat de particulier onderzoeker een strafbaar feit pleegt.
Bij het nakomen van wettelijke verplichtingen kan gedacht worden aan een op wettelijke
grondslag gebaseerde vordering van een opsporingsinstantie om bepaalde gegevens en/of
voorwerpen uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie ter beschikking te stellen respectievelijk
uit te leveren (denk aan de artikelen 96a,126a en 126nd van het WvSv). De verwerking wordt ook
uitgevoerd wanneer een particulier onderzoeker wordt opgeroepen om te getuigen in rechte. In
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 165) en het WvSv zijn bepalingen
opgenomen, die degene die op wettige wijze is opgeroepen in een gerechtelijke procedure
verplichten een getuigenis af te leggen. De verwerking geschiedt eveneens in die gevallen dat
artikel 160 WvSv een ieder verplicht (dus ook de particuliere onderzoeker) om aangifte te doen
bij een opsporingsambtenaar, indien hij kennis draagt van bepaalde misdrijven. Daarbij kan
gedacht worden aan misdrijven zoals moord, doodslag, verkrachting, mensenroof en misdrijven
tegen de veiligheid van de staat.
5.4 Verenigbaarheid (uitwerking artikel 9 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 9 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze
die onverenigbaar is met het doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 18
Bij de beoordeling of een verwerking (on)verenigbaar is met de doeleinden waarvoor de
persoonsgegevens zijn verkregen houdt de sector particuliere onderzoeksbureaus in elk geval
rekening met:
- a) De verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de
gegevens zijn verkregen;
- b) de aard van de betreffende gegevens;
- c) de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; en
- d) de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen.
Sectornormering
De aard van de gegevens (gegevens over laakbaar en soms zelfs strafbaar gedrag) en de gevolgen
van verstrekking van deze gegevens over de onderzochte perso(o)n(en) aan derden vergen dat
uitermate prudent wordt omgegaan met persoonsgegevens, die zijn vastgelegd in de opdrachtenc.
- voorvallenregistratie. De (verdere) verwerking van gegevens kan leiden tot uitsluiting van
bepaalde producten, diensten en/of een andere contractuele relatie door derden met de
onderzochte perso(o)n(en). Voor de onderzochte persoon dient van meet af aan duidelijk te zijn
dat antecedenten ook aan derden verstrekt kunnen worden in het kader van achtergrondonderzoeken.
Om die reden wordt dit aan de onderzochte persoon medegedeeld, zodat hij/zij in
voorkomende gevallen de rechten kan uitoefenen zoals die zijn opgenomen in artikel 36 e.v.
WBP (zie paragraaf 9.2 en 9.3). Bij verstrekking van antecedenten worden de volgende regels in
acht genomen:
- Aan opdrachtgevers die wensen dat een achtergrondonderzoek wordt uitgevoerd worden uit
de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie geen andere gegevens verstrekt dan antecedenten. In
geen geval wordt de onderzoeksrapportage integraal beschikbaar gesteld;
- er moet zijn vastgesteld dat de onderzochte persoon betrokken is bij het plegen van strafbare
of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften dan wel pogingen
daartoe. In dat geval is sprake van “harde gegevens”. Indien uitsluitend sprake is van een
“vermoeden” (bijvoorbeeld meningen, veronderstellingen of informatie van horen zeggen)
mogen de gegevens niet aan opdrachtgevers voor een achtergrondonderzoek worden verstrekt
vanwege de mogelijke gevolgen voor de onderzochte persoon;
- indien de onderzochte persoon voorkomt in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie, worden
alleen die antecedenten verstrekt die relevant zijn voor de functie of de contractuele relatie
die de opdrachtgever voornemens is aan te bieden respectievelijk aan te gaan;
- aan opdrachtgevers voor achtergrondonderzoeken worden geen antecedenten verstrekt indien
eerdere opdrachtgevers dit hebben uitgesloten.
Toelichting:
De doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verkregen worden genoemd in paragraaf 5.2.
Er zijn in het kader van de bedrijfsvoering van de sector particuliere onderzoeksbureaus twee
categorieën opdrachtgevers te onderscheiden: de opdrachtgever die een bepaald voorval
onderzocht wil hebben en daarover gerapporteerd wil worden (hierna te noemen “eerste
categorie opdrachtgevers”) en de opdrachtgever die –voor zichzelf of een ander – wil weten of
met een bepaalde (rechts)persoon een contractuele relatie kan worden aangegaan (hierna te
noemen “tweede categorie opdrachtgevers”). Artikel 9 WBP is met name van belang voor
opdrachten ten behoeve van de tweede categorie opdrachtgevers. Karakteristieken uit de
onderzoeksrapportage van de eerste categorie opdrachtgevers (antecedenten) worden namelijk
mede bewaard en in voorkomende gevallen beschikbaar gesteld aan opdrachtgevers van de
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 19
tweede categorie. Voor deze tweede categorie opdrachtgevers worden de gegevens uit de
opdrachten- c.q. voorvallenregistratie geraadpleegd om vast te stellen of de persoon waarover
gerapporteerd moet worden al eerder als onderzochte persoon subject was van een particulier
rechercheonderzoek.
De vaststelling dat iemand al eerder subject was van particulier rechercheonderzoek kan van
belang zijn voor de door de tweede categorie opdrachtgevers of een derde te nemen beslissing
over het al dan niet aangaan, het al dan niet onder voorwaarden aangaan, dan wel het
continueren of beëindigen van een arbeidsovereenkomst of een zakelijke relatie. De verwachting
is gerechtvaardigd dat in toenemende mate opdrachten worden verstrekt tot het uitvoeren van
achtergrondonderzoeken door de sector particuliere onderzoeksbureaus. Zo zijn verschillende
sectoren in het bedrijfsleven op grond van wet- en regelgeving reeds verplicht toekomstig
personeel te screenen indien het voornemen bestaat hen te benoemen op integriteitgevoelige
functies. Daarbij kan gedacht worden aan de financiële sector. Eerste categorie opdrachtgevers
kunnen het gebruik van gegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie voor de tweede
categorie opdrachtgevers contractueel uitsluiten.
De voorwaarde onder drie brengt tot uiting dat de risico’s voor de opdrachtgever de mate
bepalen waarin antecedenten relevant zijn voor de opdrachtgever. Alleen die antecedenten
mogen worden verstrekt die gevaar opleveren voor de functie of de contractuele relatie. Indien
de onderzochte persoon vergelijkbare gedragingen als waarvoor hij reeds gedocumenteerd is in
die functie of binnen de contractuele relatie zou herhalen, schaadt dat de belangen van de
opdrachtgever. Bij een antecedentenonderzoek dient het particulier onderzoeksbureau van de
opdrachtgever derhalve te verlangen dat deze aangeeft wat de taken en bevoegdheden van de te
onderzoeken persoon zijn en welke risico’s dat met zich meebrengt voor de opdrachtgever.
Antecedenten worden slechts verstrekt mits is vastgesteld dat de onderzochte persoon strafbare
feiten en/of laakbare handelingen heeft gepleegd en/of pogingen daartoe heeft ondernomen. Vage
vermoedens zijn niet voldoende om te kunnen spreken van antecedenten. De verweten gedraging
moet bijvoorbeeld blijken uit video- en of geluidsopnamen, een bekentenis van de onderzochte
persoon of betrouwbare verklaringen van collega’s die gezien hebben dat de onderzochte
persoon de verweten gedraging beging (dus geen meningen of veronderstellingen of verklaringen
van horen zeggen). Wanneer gevraagd wordt naar de antecedenten van meneer X geboren op
13 april 1969 te Heemskerk, worden, voor zover deze gegevens relevant zijn voor de functie of de
contractuele relatie die de opdrachtgever voornemens is aan te bieden respectievelijk aan te
gaan, de volgende gegevens verstrekt:
‘Er is vastgesteld dat meneer X in september 2002 ontslagen is wegens herhaalde diefstallen
door hem gepleegd in de periode van 1 mei 2002 tot 4 augustus 2002. Hij heeft het feit bekend en
is door de politierechter te Zwolle voor deze feiten veroordeeld’.
5.5 Bewaartermijn (uitwerking artikel 10 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 10 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard in een vorm
die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren dan noodzakelijk is voor de
verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden
verwerkt.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 20
Sectornormering
Gegevens uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie blijven minimaal één jaar bewaard nadat
het onderzoeksrapport is aangeboden aan de opdrachtgever en worden verwijderd binnen een
periode van maximaal vijf jaar na het moment van eerste vastlegging.
De periode van vijf jaar wordt verlengd, indien zich ten aanzien van de onderzochte persoon een
nieuwe aanleiding als hiervoor vermeld heeft voorgedaan, die wordt opgenomen in de
opdrachten- c.q. voorvallenregistratie. In die gevallen begint de termijn van vijf jaar opnieuw te
lopen, vanaf het moment van vastlegging van gegevens.
Gegevens worden in ieder geval uit de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie verwijderd indien
voldaan wordt aan een verzoek ex artikel 36 van de WBP.
In afwijking van de hiervoor genoemde bewaartermijnen blijft het onderzoeksdossier bewaard
zolang dat geboden is in verband met de behandeling van lopende procedures en zaken die nog
onder de rechter zijn en waarbij de mogelijkheid bestaat dat hetzij de opdrachtgever, hetzij het
particulier onderzoeksbureau in rechte wordt opgeroepen.
Toelichting:
Persoonsgegevens worden om meerdere redenen bewaard nadat het onderzoeksrapport aan de
opdrachtgever is aangeboden. Allereerst worden persoonsgegevens bewaard ten behoeve van
opdrachtgevers in het kader van de behandeling van juridische procedures of geschillen waarbij
de opdrachtgever partij is. Daarbij kan gedacht worden aan een nog lopende ontslagprocedure
van de onderzochte persoon of een lopende strafzaak indien van het voorval aangifte is gedaan
bij de politie.
Verder worden de gegevens bewaard voor het behandelen van klachten die worden ingediend
tegen het particulier onderzoeksbureau zelf op grond van artikel 18 van de Regeling particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, het voldoen aan wettelijke plichten (zoals het
getuigen in rechte) en voor vervolgopdrachten van de primaire opdrachtgever.
Tenslotte worden de gegevens bewaard voor opdrachtgevers van de tweede categorie (als
bedoeld in paragraaf 5.4). Het gebruik van de gegevens uit eerdere opdrachten voor deze
categorieopdrachtgevers is beperkt tot achtergrondonderzoeken.
De bewaarduur van vijf jaar is van belang aangezien opdrachtgevers met enige regelmaat
gegevens uit het dossier nog in willen zien en/of gegevens uit het dossier nodig hebben. Vaak
blijkt pas geruime tijd na afsluiting van het particulier rechercheonderzoek dat juridische
procedures lopen. Met enige regelmaat worden particulier onderzoekers opgeroepen om te
getuigen. Vaak wil de rechter weten of er inhoudelijke verschillen zijn tussen de aan de
opdrachtgever aangeboden rapport en eerdere kladversies. De bewaartermijn van vijf jaar sluit
ook aan bij de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen (artikel 3:310 BW). Zowel de
onderzochte persoon als de opdrachtgever kunnen het particulier onderzoeksbureau in
voorkomende gevallen aanspreken tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige daad
respectievelijk wanprestatie. In dat geval dient het particulier onderzoeksbureau in staat te zijn
zich gemotiveerd te verdedigen door overlegging van stukken uit het onderzoeksdossier.
De minimale bewaarduur van één jaar nadat het onderzoeksrapport is aangeboden aan de
opdrachtgever is van belang in het kader van toezicht en transparantie, maar ook voor mogelijke
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 21
juridische procedures tegen het particulier onderzoeksbureau en klachtenbehandeling. Als het
dossier onmiddellijk of kort na uitvoering van het onderzoek wordt vernietigd, zijn er
onvoldoende mogelijkheden om de uitvoering van het onderzoek te toetsen aan de
privacygedragscode.
5.6 Niet meer dan nodig (uitwerking artikel 11 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 11 van de WBP bepaalt dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor zover zij
gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt,
toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
Sectornormering
Er worden niet meer gegevens vastgelegd of in beheer genomen dan uiteindelijk nodig zijn voor
het opstellen van een onderzoeksrapport voor de opdrachtgever. Niet relevante gegevens dienen
derhalve direct na vaststelling daarvan te worden vernietigd of teruggegeven om te voorkomen
dat deze in het dossier belanden en bewaard blijven.
Toelichting:
De aard van een particulier rechercheonderzoek kenmerkt zich doordat de particulier
onderzoeker in eerste instantie met gegevens te maken krijgt, waarvan nog niet vaststaat of deze
uiteindelijk relevant zullen zijn voor het betreffende onderzoek. De norm impliceert dat de
particulier onderzoeker zich permanent de vraag moet stellen of de gegevens daadwerkelijk
relevant zijn. Verzamelde of in beheer genomen persoonsgegevens worden zo spoedig mogelijk
na het wegvallen van de noodzaak om deze gegevens te verzamelen of in beheer te nemen
vernietigd, dan wel aan de verstrekker geretourneerd.
Voorts zijn er opdrachtgevers die na het aanvaarden van de opdracht grote hoeveelheden
voorwerpen, en administratie aan het particulier onderzoeksbureau beschikbaar stellen ten
behoeve van het onderzoek. Er zijn opdrachtgevers die er op aandringen dat de particulier
onderzoeker respectievelijk het particulier onderzoeksbureau deze zaken voor hen bewaart met
het oog op eventuele toekomstige geschillen met de onderzochte persoon, ook al houden deze
zaken niet direct verband met hetgeen in het uiteindelijke onderzoeksrapport verwoord is. Dit
wordt onwenselijk geacht.
5.7 Geheimhoudingsplicht (uitwerking artikel 12 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 12 van de WBP bepaalt dat een ieder die handelt onder het gezag van de
verantwoordelijke de persoonsgegevens slechts verwerkt in opdracht van de verantwoordelijke.
Deze personen zijn vervolgens verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan
zij kennis nemen. De geheimhoudingsverplichting geldt niet indien enig wettelijk voorschrift hen
tot mededeling verplicht of indien uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 22
Sectornormering
Alle in de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie opgenomen gegevens worden als strikt
vertrouwelijk behandeld. Een particulier onderzoeksbureau is verplicht tot geheimhouding van al
hetgeen bij de aanvaarding en de uitvoering van de opdracht bekend is geworden en legt deze
verplichting tevens op aan de bij de opdracht ingeschakelde personen. Een particulier
onderzoeksbureau treft voorzieningen die waarborgen dat medewerkers onder een
geheimhoudingsplicht vallen die zich zowel tijdens de duur van de dienstbetrekking als na afloop
daarvan uitstrekt.
Toelichting:
Artikel 12 WBP is van toepassing op personen die onder het gezag van de verantwoordelijke
werkzaam zijn. Personeel in dienst van de sector particuliere onderzoeksbureaus valt reeds uit
hoofde van artikel 13 van de Wpbr onder een geheimhoudingsverplichting. Voor personen die
niet onder het gezag van de verantwoordelijke vallen dient contractueel te worden vastgelegd dat
de geheimhoudingsbepaling op hen van toepassing is.
De geheimhoudingsverplichting geldt niet indien enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling
verplicht of indien uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. Voor de gevallen die
hieronder vallen wordt verwezen naar paragraaf 5.3 onder b.
5.8 Beveiligingsplicht (uitwerking artikel 13 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 13 van de WBP bepaalt dat de verantwoordelijke passende technische en organisatorische
maatregelen neemt om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van
onrechtmatige verwerking.
Rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging dienen
deze maatregelen te voorzien in een passend beveiligingsniveau, gelet op de risico’s die de
verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich meebrengen. De maatregelen
zijn er mede op gericht onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te
voorkomen.
Sectornormering
Een particulier onderzoeksbureau zorgt dat het niveau van beveiliging van de persoonsgegevens
minimaal overeenkomt met de eisen die het rapport “Beveiliging van persoonsgegevens” van het
CBP stelt ten aanzien van gegevensverwerkingen met risicoklasse indeling II, tenzij op grond van
de voorzienbare ernst van de gevolgen voor de betrokkene door onbevoegde toegang tot de
verwerkte gegevens en/of de omvang dan wel de complexiteit van de gegevensverwerking
beveiliging overeenkomstig risicoklasse III aangewezen is.
Toelichting:
Artikel 13 van de WBP spreekt over technische en organisatorische maatregelen. Technische
maatregelen zijn de logistieke en fysieke maatregelen in en rondom de informatiesystemen (zoals
toegangscontroles, vastlegging van gebruik en back up). Organisatorische maatregelen zijn
maatregelen voor de inrichting van de organisatie en voor het verwerken van persoonsgegevens
(zoals de toekenning van verantwoordelijkheden en bevoegdheden). Het passende niveau van
beveiliging van persoonsgegevens hangt af van de risicoklasse. Het rapport “Beveiliging van
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 23
persoonsgegevens”, achtergrondstudies en verkenningen 23 van april 2001 kent vier
risicoklassen. Voor de sector particuliere onderzoeksbureaus is gekozen voor risicoklasse II
(verhoogd risico) en het daarbij behorende beveiligingsniveau. De keuze voor deze risicoklasse
vloeit voort uit het feit dat de sector particuliere onderzoeksbureaus bijzondere persoonsgegevens
verwerkt. Het is evenwel de eigen verantwoordelijkheid van het particulier
onderzoeksbureau om overeenkomstig een hogere risicoklasse te beveiligen, indien de aard van
de verwerkte gegevens daartoe aanleiding geeft. In het rapport van het CBP zijn de eisen
beschreven waaraan de beveiliging van een gegevensverwerking met risicoklasse II moet
voldoen. Het rapport is opvraagbaar via www.cbpweb.nl.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 24
6 Bijzondere persoonsgegevens
Wettelijk kader
In artikel 16 van de WBP is een algemene verbodsbepaling opgenomen voor de verwerking van
bijzondere persoonsgegevens. In de artikelen 17 tot en met 23 van de WBP zijn uitzonderingen
op het verbod genoemd.
Gevolgen voor de sector
De aard van de werkzaamheden van de sector particuliere onderzoeksbureaus brengt in het
algemeen met zich mee dat particuliere onderzoeksbureaus in aanraking komen met
strafrechtelijke gegevens en andere bijzondere persoonsgegevens, zoals die over iemands ras
(etniciteit), seksuele leven en gezondheid.
Het verbod om strafrechtelijke gegevens te verwerken is op grond van 22 lid 4 aanhef en onder a
WBP niet van toepassing wanneer de gegevens door een particulier onderzoeksbureau ten
behoeve van derde(n) worden verwerkt krachtens een vergunning op grond van de Wpbr. Het
verwerken van strafrechtelijke gegevens is veelal inherent aan het onderzochte gedrag en wordt
gedekt door de vergunning die de Minister van Justitie heeft afgegeven. De overige bijzondere
persoonsgegevens mogen worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de
verwerking van strafrechtelijke gegevens voor de doeleinden waarvoor deze gegevens worden
verwerkt (artikel 22 lid 5 WBP). Voorts is het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands
ras te verwerken niet van toepassing, indien de verwerking geschiedt met het oog op de
identificatie van iemand indien dit voor dat doel onvermijdelijk is.
Tenslotte mogen bijzondere persoonsgegevens verwerkt worden, indien dit noodzakelijk is voor
de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte (artikel 23 lid 1 onder c
WBP). Opdrachtgevers kunnen onder omstandigheden hun rechten in een rechterlijke procedure
niet effectueren, indien zij niet beschikken over bepaalde gegevens van hun wederpartij. Ook in
dat geval is het verwerken van bijzondere gegevens inherent aan het onderzochte gedrag.
Toelichting:
Bijzondere persoonsgegevens mogen worden verwerkt voor zover dat noodzakelijk is in
aanvulling op de verwerking van strafrechtelijke gegevens. Daarbij kan gedacht worden aan het
verwerken van gegevens omtrent iemands seksuele leven in het geval van een onderzoek naar
ongewenste intimiteiten op het werk. Voorts kan gedacht worden aan het vastleggen van
strafbare gedragingen door middel van camera’s. Het is inherent aan deze vorm van observatie
dat gegevens over iemands ras (etniciteit) en/of gezondheid bekend worden en worden verwerkt.
Op het beeldmateriaal is immers iemands huidskleur of lichamelijke handicap zichtbaar. Voorts
is het verwerken van iemands persoonsgegevens betreffende iemands ras met het oog op de
identificatie van iemand bij andere methoden van gegevensvergaring, zoals het interviewen van
personen veelal eveneens onvermijdelijk.
Verder houdt het verwerken van bijzondere persoonsgegevens soms direct verband met de
opdracht. Zo worden persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid verwerkt indien in
opdracht van een werkgever moet worden vastgesteld of er sprake is van een geveinsde ziekte of
indien in opdracht van een verzekeraar moet worden vastgesteld of iemand al dan niet terecht
aanspraak kan maken op een periodieke uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidsVereniging
van Particuliere Beveiligingsorganisaties 25
verzekering. Ervan uitgaande dat de opdrachtgever in beide gevallen zelf bevoegd is om
gezondheidsgegevens te verwerken, komt deze bevoegdheid ook toe aan het particulier
onderzoeksbureau indien deze in diens opdracht handelt. Ook kunnen in het kader van een
alimentatieonderzoek gegevens over iemands ontrouw en/of een (buitenechtelijke) relatie worden
vastgesteld. Dat daarbij gegevens over iemands seksuele leven worden verwerkt is
onvermijdelijk.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 26
7 Methoden van gegevensvergaring
Het staat particulieren en bedrijven vrij gedragingen van anderen te onderzoeken, indien hun
belangen door deze gedragingen zijn of kunnen worden geschaad. Particulier onderzoek is niet
expliciet bij wet genormeerd. Indien een particulier onderzoeksbureau wordt ingeschakeld, wordt
het particulier onderzoek evenwel op indirecte wijze genormeerd door artikel 6 van de WBP.
Gegevens die immers in strijd met deze bepaling zijn verkregen, mogen niet verwerkt worden in
de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie.
In het kader van de opdracht maakt de sector particuliere onderzoeksbureaus gebruik van diverse
onderzoeksmethoden en –middelen. Daarbij kan gedacht worden aan het vergaren van gegevens
uit open bronnen (zoals het internet en de openbare registers), het interviewen van personen, het
observeren van personen, al dan niet met behulp van technische hulpmiddelen, het afluisteren
en/of opnemen van (vertrouwelijke) communicatie, het onderzoeken van gegevens die zijn
opgeslagen in geautomatiseerde voorzieningen, het doen van proefaankopen en het doorzoeken
van huisvuil dat aan de straat gezet is.
In het kader van deze gedragscode wordt het gebruik van begrippen die in het WvSv vermeld
worden vermeden om te voorkomen dat privaat onderzoek verward wordt met de opsporing van
strafbare feiten door opsporingsinstanties. Privaat onderzoek vindt immers niet plaats onder het
gezag en de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en bovendien voor andere
doeleinden.
Veel onderzoeksmethoden en –middelen die de sector particuliere onderzoeksbureaus hanteert
zijn afgeleid van de onderzoeksmogelijkheden waarover de opdrachtgever zelf al beschikt uit
hoofde van de contractuele relatie die de opdrachtgever heeft met de onderzochte persoon of
omdat de opdrachtgever als rechthebbende wordt aangemerkt in de zin van het BW en uit dien
hoofde onderzoek kan instellen in geval van onregelmatigheden. De opdrachtgever heeft
bepaalde belangen en die kunnen rechtvaardigen dat hij onderzoek instelt.
Het gebruik maken van particuliere onderzoeksmethoden- en middelen betekent in voorkomende
gevallen dat inbreuk wordt gemaakt op de privacy van de onderzochte persoon. Om die reden is
normering van onderzoeksmethoden en -middelen noodzakelijk.
Voor deze gedragscode geldt als eerste basisregel dat de rechten en plichten die gelden voor
iedere burger, ook gelden voor particuliere onderzoeksbureaus. Hierbij geldt evenwel dat van
particuliere onderzoeksbureaus een grotere mate van zorgvuldigheid mag worden verwacht in het
kader van hun beroepsuitoefening. Bij bevoegdheden van iedere burger kan gedacht worden aan
het raadplegen van openbare registers (zoals de registers van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken en de registers van het Kadaster) en openbare bronnen (zoals het internet). Net zo min
als een burger is het de particulier onderzoeker toegestaan om wetten te overtreden om gegevens
te vergaren. Indien een particulier onderzoeker in geval van een observatieopdracht incidenteel te
hard rijdt of een rood verkeerslicht negeert, zal dat doorgaans geen invloed hebben op de
beoordeling of er wel of niet gehandeld is in overeenstemming met artikel 6 WBP. Hij kan
bekeurd worden net als iedere andere burger. Het (bij herhaling) handelen of nalaten van
(medewerkers van) een particulier onderzoeksbureau in strijd met wettelijke bepalingen, kan
voor de Minister van Justitie evenwel aanleiding zijn om de vergunning in te trekken. Zodra
echter strafbare feiten worden gepleegd die in het WvSr worden genoemd en die specifiek
geschreven zijn om bepaalde belangen te beschermen (zoals de bescherming van de eigendom,
de vrijheid om met anderen te communiceren of de persoonlijke levenssfeer), kan sprake zijn van
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 27
handelen in strijd met artikel 6 WBP, waardoor een wetmatige gegevensverwerking geblokkeerd
wordt.
Of dat zo is kan niet in algemene zin beantwoord worden. Dat hangt onder meer af van het
antwoord op de vraag of het belang dat de strafrechtelijke norm tracht te beschermen (mede)
bedoeld is om het belang van de onderzochte persoon te beschermen (“de zogenaamde
Schutznorm”). Voor de sector particuliere onderzoeksbureaus gaat het hierbij in het bijzonder om
de strafbepalingen die het gebruik van technische hulpmiddelen verbieden, waarmee heimelijk
gegevens (kunnen) worden vergaard.
Als tweede basisregel geldt dat de onderzoeksmogelijkheden van opdrachtgevers mutatis
mutandis ook toekomen aan de sector particuliere onderzoeksbureaus, indien zij door die
opdrachtgevers worden ingeschakeld in het doen van feitenonderzoek. Om die reden is in
paragraaf 5.2 opgenomen dat het doel van de onderzoeksopdracht in de opdrachtbevestiging zo
nauwkeurig mogelijk moet worden opgenomen. De onderzoeksopdracht legitimeert het
particulier onderzoeksbureau tot het aanwenden van de bevoegdheden van de opdrachtgever.
Tenslotte geldt als derde basisregel dat bij het bepalen van de aard van de onderzoeksmethoden
en –middelen de beginselen van proportionaliteit (evenredigheid van doel en middelen) en
subsidiariteit (gematigdheid bij de inzet van middelen en methoden) in acht worden genomen.
Deze basisregel vloeit voort uit artikel 6 en artikel 8 aanhef en onder f WBP (zie paragraaf 5.3).
7.1 Algemene normering onderzoeksmethoden en -middelen
Algemeen
Op basis van wet- en regelgeving, de drie basisregels, rechterlijke uitspraken, achtergrondstudies
en verkenningen van het CBP worden in de paragrafen 7.2 tot en met 7.8 normen gegeven voor
de meest voorkomende onderzoeksmethoden en –middelen. Dit normatief kader heeft het CBP
ook gehanteerd bij het beoordelen van de rechtmatigheid van bepaalde verwerkingen van
persoonsgegevens door de sector particuliere onderzoeksbureaus in het kader van voorafgaande
onderzoeken (artikelen 31 en 32 WBP). Indien overeenkomstig deze normen wordt gehandeld is
(verdere) gegevensverwerking in beginsel rechtmatig. Tenzij de rechter in een concrete situatie
anders oordeelt wordt dan voldaan aan de criteria van artikel 6 van de WBP. Naast de normen die
in de paragrafen 7.1 tot en met 7.8 zijn opgenomen voor de daar omschreven
onderzoeksmethoden en –middelen, neemt de sector particuliere onderzoeksbureaus bij de
uitvoering van haar werkzaamheden de normen in acht die in deze paragraaf zijn opgenomen.
Deze algemene normen gelden ook voor die onderzoeksmethoden en –middelen die niet
uitdrukkelijk in deze gedragscode zijn genormeerd omdat het meer voor de hand liggende
onderzoeksmethoden en -middelen zijn die de sector particuliere onderzoeksbureaus hanteert,
alsmede onderzoeksmethoden en -middelen die slechts sporadisch worden gebruikt.
Sectornormering
- Onderzoeksmethoden en –middelen worden slechts aangewend na overleg met de
opdrachtgever. In dat overleg wordt vastgesteld of de opdrachtgever zelf ook bevoegd zou
zijn geweest de onderzoeksmethode of het -middel aan te wenden, indien deze het onderzoek
zelf zou hebben verricht;
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 28
- voorafgaand aan de inzet van de onderzoeksmethode en/of –middel moet worden bepaald tot
welk resultaat de onderzoeksmethode en/of -middel moet kunnen leiden. Daarmee wordt
beoogd om te voorkomen, dat gegevens worden vergaard die niet strikt noodzakelijk zijn
voor de uitvoering van de onderzoeksopdracht;
- bij het bepalen van de aard van de onderzoeksmethoden en –middelen worden de beginselen
van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen, inhoudende dat steeds de minst
bezwarende onderzoeksmethode dan wel het -middel op de minst bezwarende wijze wordt
toegepast.
Toelichting:
Dit algemene gedragsartikel geldt voor alle onderzoeksmethoden en -middelen die in deze
gedragscode uitdrukkelijk genormeerd zijn. De normering geldt ook voor meer of minder voor de
hand liggende onderzoeksmethoden en -middelen, zoals het raadplegen van openbare registers
en openbare bronnen (zoals het internet), het analyseren van door de opdrachtgever
opgevraagde gespecificeerde nota’s bij telecommunicatiebedrijven en het veiligstellen van
sporen op de onderzoekslocatie. Verder is deze normering van belang voor onderzoeksmethoden
en -middelen die nu nog niet of niet vaak gehanteerd worden, maar in de nabije toekomst
wellicht wel (bijvoorbeeld door nieuwe technieken). Een voorbeeld van een onderzoeksmethode
dat niet vaak gehanteerd wordt is de inzet van een particulier onderzoeker als pseudowerknemer.
Deze onderzoeksmethode kan bijvoorbeeld ingezet worden als een groep werknemers verdacht
wordt van het stelselmatig wegnemen van bedrijfseigendommen en er een grote mate van
samenspanning vermoed wordt, terwijl het niet mogelijk is om op andere wijze informatie te
krijgen over de diefstallen, de daarbij betrokkenen en de onderlinge rolverdeling. In overleg met
de opdrachtgever kan er dan voor gekozen worden om een particulier onderzoeker enige tijd
“werkzaam” te laten zijn op de afdeling.
7.2 Betreden van niet openbare (besloten) plaatsen
Algemeen
Het betreden van plaatsen kan noodzakelijk zijn om het doel van de opdracht te kunnen
realiseren. Daarbij kan gedacht worden aan het zoeken naar sporen die in relatie staan tot de
onderzochte gedraging, het inzien van bescheiden, het observeren van personen, het kopiëren van
bescheiden en het interviewen van personen. Bij het betreden van niet-openbare (besloten)
plaatsen dient de particulier onderzoeker rekening te houden met de belangen en rechten van
anderen, onder wie de rechthebbende. In deze paragraaf worden normen gesteld om te
voorkomen dat een particulier onderzoeker een niet-openbare plaats betreedt en daar een tijdlang
onopgemerkt vertoeft of een pand binnendringt zonder medeweten van de rechthebbende. De
gedachte dat geen sprake is van “wederrechtelijk binnendringen” omdat de particulier
onderzoeker bij het betreden van de niet openbare (besloten) plaats (nog) geen weigering of
hindering heeft ondervonden is niet juist.
Sectornormering
- Betreden van niet-openbare plaatsen geschiedt alleen met toestemming van de
rechthebbende of op grond van anderszins verkregen recht;
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 29
- een particulier onderzoeker maakt aan de rechthebbende of aan degene die namens deze
optreedt duidelijk kenbaar wie hij is en in welke hoedanigheid hij aanwezig is, zodra dit
redelijkerwijs mogelijk is;
- indien onderzoeksbelangen daardoor niet worden geschaad, wordt aan de rechthebbende
gemeld waarom de plaats betreden wordt;
- de handeling(en) die word(t)(en) uitgeoefend op de plaats die wordt betreden dienen zo
gericht mogelijk te worden uitgevoerd.
Toelichting:
Onder niet-openbare (besloten) plaatsen vallen woningen en andere niet-openbare en niet voor
een ieder toegankelijke plaatsen, zoals loodsen, fabrieks- of bedrijfsruimten, kantoorgebouwen of
erven. Openbare of voor een ieder toegankelijke gebouwen en plaatsen, zoals een winkel
gedurende openingstijden, de lounge van een hotel, een bardancing of een restaurant vallen niet
onder het begrip niet-openbare (besloten) plaats.
Artikel 138 van het WvSr verbiedt het wederrechtelijk binnendringen in woningen, lokalen en
erven die bij een ander in gebruik zijn. Om die reden is in de eerste norm opgenomen dat voor
het betreden toestemming van de rechthebbende vereist is. Er zijn situaties denkbaar dat de
particulier onderzoeker zich begeeft op een plaats zonder dat de rechthebbende hiervan
noodzakelijkerwijs op de hoogte is. Zo kan het bij een woningbrand gebeuren dat een eigenaarbewoner
onbereikbaar op vakantie is, terwijl de verzekeraar van het pand aan een particulier
onderzoeksbureau opdracht geeft om een toedrachtonderzoek in te stellen. Het betreden van de
plaats is dan toch mogelijk indien de zaakwaarnemende buurman toestemming verleent of de
verzekeringsvoorwaarden een beding bevatten dat het ontbreken van toestemming opvult.
7.3 Interviewen van personen
Algemeen
Een interview is een gesprek van een of meer particulier onderzoekers met een persoon met het
doel om aanwijzingen te vergaren over de al dan niet vermeende betrokkenheid van deze persoon
of een derde bij een te onderzoeken gedraging of om informatie te vergaren over iemand in het
kader van achtergrondonderzoeken. Als basisregel voor het interviewen geldt dat de
medewerking aan een onderzoek te allen tijde gebaseerd is op vrijwilligheid. Voorafgaand aan
het interview zal de particulier onderzoeker deze vrijwilligheid benadrukken. Tevens zal voor
aanvang van elk interview de reden van het onderzoek kenbaar worden gemaakt.
Sectornormering
- Een particulier onderzoeker maakt voorafgaand aan het interview duidelijk kenbaar wie hij
is en informeert de bevraagde persoon over de reden waarom hij/zij geïnterviewd wordt en
waarvoor zijn/haar verklaring wordt gebruikt, alsmede dat de verklaring vrijwillig wordt
afgelegd. Op deze wijze wordt voorkomen dat de verklaring (tegen een ander) gebruikt
wordt, zonder dat de bevraagde persoon daarop bedacht is;
- ondanks dat een ieder die onder een wettelijke of contractuele geheimhoudingsbepaling
valt zelf verantwoordelijk is voor de naleving daarvan, attendeert de particulier
onderzoeker de bevraagde persoon op de gevolgen van schending van deze plicht, één en
ander voor zover de geheimhoudingsbepaling aan de particulier onderzoeker bekend is, dan
wel redelijkerwijs bekend kan zijn;
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 30
- het verdient de voorkeur om het interview met de onderzochte persoon door twee personen,
waarvan tenminste één particulier onderzoeker te doen plaatsvinden. Als dat niet mogelijk
is kan volstaan worden met een bandopname van het interview of een integrale opname van
het interview op videoband. De onderzochte persoon moet hiervoor expliciete toestemming
hebben gegeven;
- de particulier onderzoeker onthoudt zich van alles op grond waarvan gezegd kan worden
dat de verklaring van de bevraagde persoon niet in vrijheid is afgelegd;
- het interview wordt (schriftelijk) vastgelegd en is een correcte weergave van hetgeen
besproken is. De particulier onderzoeker dient het interviewverslag binnen een redelijke
termijn aan de onderzochte persoon voor te leggen. De onderzochte persoon kan niet
gedwongen worden om het interviewverslag te lezen en/of te ondertekenen;
- indien de onderzochte persoon tijdens het interview bijstand of vergezelling door een
advocaat of vertrouwenspersoon wenst, wordt dat overlegd met de opdrachtgever. Tegen de
achtergrond van de vrijwilligheid van het interview is bijstand of vergezelling als regel
toegestaan.
Toelichting:
De begripsomschrijving van “interview” moet worden bezien tegen de achtergrond van het type
onderzoeken waarmee particulier onderzoekers belast worden. Enerzijds zijn er onderzoeken
waarbij getracht wordt om vast te stellen of iemand al dan niet verwijtbaar betrokken is of is
geweest bij een bepaalde gedraging, anderzijds zijn er onderzoeken waarbij iemands
achtergrond nagetrokken wordt. Zodra er een min of meer officieel gesprek plaatsvindt over de
al dan niet vermeende betrokkenheid van iemand bij een onrechtmatige handeling of een
gearrangeerd gesprek plaatsvindt in het kader van een achtergrondonderzoek, is sprake van een
interview.
Van meet af aan moet dan voor anderen duidelijk zijn dat een particulier onderzoeker als
particulier onderzoeker optreedt. Een particulier onderzoeker mag daarover geen misverstand
laten bestaan. Het initiatief om te zeggen wie hij is en waarvoor hij komt dient bij de particulier
onderzoeker zelf te liggen. Op grond van de Wpbr dient de particulier onderzoeker zijn
legitimatiebewijs op verzoek te tonen Het komt de transparantie ten goede als de particulier
onderzoeker bij de aanvang van het interview het legitimatiebewijs toont en (eventueel) een
visitekaartje waarop diens naam is vermeld alsmede de naam en de contactgegevens van het
recherchebureau namens wie hij/zij optreedt.
Algemene vragen (zoals: “Kunt u mij vertellen op welk huisnummer de heer X woont” of het
inwinnen van inlichtingen bij openbare bronnen (zoals het informeren naar iemands
telefoonnummer bij KPN via 0900 8008 of het informeren naar de hoogte van de hypothecaire
lening op een woonhuis via het Koopfoonnummer 0900 2020201) vallen niet onder het begrip
“interview”. Dit soort algemene vragen wordt aangemerkt als sturingsinformatie, informatie die
nodig is om richting te geven aan het onderzoek.
Voor de sector particuliere onderzoeksbureaus gelden nauwelijks wettelijke bepalingen die het
interviewen normeren. De verplichting voor opsporingsambtenaren om voorafgaand aan een
verhoor aan een verdachte de cautie te geven (artikel 29 van het WvSv) geldt niet voor
particulier onderzoekers. Het zwijgrecht voor verdachten is bedoeld als waarborg tegen
ongeoorloofde druk van justitiële autoriteiten en tegen methoden om bewijs onder dwang en
tegen de wil van de verdachte te verkrijgen. De bepaling in de Wpbr, waarin gesteld wordt dat
van een beveiligingsorganisatie of particulier onderzoeksbureau mag worden verlangd “dat zal
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 31
worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of van
een goed particulier onderzoeksbureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht” is
te vaag om daaruit een interviewstandaard af te leiden.
De eerste norm is een uitwerking van artikel 33 van de WBP: indien gegevens worden verkregen
van een ander, moet de verantwoordelijke diens identiteit bekend maken nog vóór het moment
dat gegevens door de ander worden verstrekt en dient de ander geinformeerd te worden over het
doel waarvoor de gegevens zijn bestemd.
De derde norm is opgenomen opdat achteraf tijdens een rechtszaak kan worden gereconstrueerd
hoe het interview met de onderzochte persoon is verlopen. Dit is vooral van belang voor de
opdrachtgever als hij zich moet verdedigen tegen de stelling van de onderzochte persoon dat
sprake was van ongeoorloofde druk tijdens het interview (en dat daardoor bijvoorbeeld sprake
was van handelen in strijd met art. 6:770 BW, het goed werkgeverschap). Als het interview door
één persoon wordt uitgevoerd is het voor de opdrachtgever lastig om een dergelijk verweer
gemotiveerd te betwisten. Vandaar dat is aangegeven dat het de voorkeur verdient dat het
interview door twee personen geschiedt. De twee personen kunnen beide particulier onderzoeker
zijn; het is ook denkbaar dat de onderzoeker het interview uitvoert met een vertegenwoordiger
van de opdrachtgever (zoals een afdelingsmanager, een medewerker personeeldienst of een
bedrijfsrechercheur). Als het interview wordt opgenomen zijn ook voldoende mogelijkheden
aanwezig om de wijze waarop het interview is geschied te reconstrueren.
In de vierde norm wordt aangegeven dat de particulier onderzoeker zich onthoudt van alles
waarvan gezegd kan worden dat de verklaring van de bevraagde persoon niet in vrijheid is
afgelegd. Alleen al van het bevragen van iemand door een particulier onderzoeksbureau gaat een
zekere druk uit. Aangezien gesprekken gevoerd worden op basis van vrijwilligheid is doorgaans
geen sprake van ongeoorloofde druk. De grens tussen wat nog wel en wat niet meer geoorloofd
is, is moeilijk te trekken. Een indringende bevraging van de onderzochte persoon is op zichzelf
toegestaan. Zo is toegestaan dat iemand die ontkent, geconfronteerd wordt met (ander)
bewijsmateriaal en mag gewezen worden op de zwakheid van diens positie. Er is echter wel
sprake van ongeoorloofde druk indien lichamelijke druk wordt gebruikt. Ongeoorloofd is ook het
doen van beloften die niet waar gemaakt kunnen worden of verbaal geweld.
In de praktijk komt het voor dat bij onderzochte personen een vrij defensieve interviewtechniek
wordt toegepast. Bij deze interviewtechniek wordt voorafgaand aan het gesprek zoveel mogelijk
materiaal verzameld over de onderzochte persoon en diens achtergrond, de zaak zelf, de
administratieve procedures en de (digitale of administratieve) sporen die duiden op verwijtbare
betrokkenheid van de onderzochte persoon. In het daarop volgende gesprek wordt de
onderzochte persoon zoveel mogelijk zelf aan het woord gelaten door middel van “open vragen”
(wie, wat, waarmee, wanneer etc). Tijdens dit gesprek blijkt vanzelf of iemand liegt en of feiten
verdraaid worden. Met deze leugens wordt hij vervolgens geconfronteerd, zodat hij uiteindelijk
gaat inzien dat verder ontkennen zinloos is.
De tweede volzin van de vijfde norm is vooral van belang voor de opdrachtgever als de
onderzochte persoon tijdens een rechtszaak stelt dat wat hij tijdens het interview gezegd heeft
onjuist is weergegeven. Door het overleggen van de uitgewerkte verklaring kan de opdrachtgever
een dergelijk verweer gemotiveerd weerleggen.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 32
7.4 Observatie
Algemeen
Observatie vindt plaats indien gedragingen van iemand of hetgeen bekend moet worden om
onderzoekstactische redenen niet rechtstreeks aan de onderzochte persoon of een derde gevraagd
kan worden. Observatie kan ondersteund worden met technische hulpmiddelen (zoals camera’s,
zie paragraaf 7.5) of plaatsbepalingapparatuur (zoals GPS-apparatuur bij het volgen van
voertuigen).
Sectornormering
- Naarmate de observatie meer in het openbaar plaatsvindt, zal er minder snel van een inbreuk
op de privacy sprake zijn en is observatie in beginsel toegelaten;
- indien de observatie – ook in het openbaar – langdurig en systematisch (dynamisch volgen)
plaatsvindt is observatie slechts onder bijzondere omstandigheden toegestaan;
- de sector particuliere onderzoeksbureaus onthoudt zich, van observatie van personen indien
deze personen verkeren in situaties, waarbij zij er aanspraak op moeten kunnen maken
onbevangen zichzelf te zijn;
- een rapport inzake observatie beperkt zich tot de waarneming van die gedragingen die
relevant zijn voor de opdrachtgever.
Toelichting:
Observatie is een belangrijke onderzoeksmethode als er duidelijke aanwijzingen zijn dat iemand
zich schuldig maakt of zal maken aan laakbaar en/of strafbaar handelen of indien er gerede
twijfel is omtrent de juistheid en volledigheid van de feiten op grond waarvan een
uitkering worden wordt verlangd of verleend. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen
statische observatie en dynamische observatie (volgen). In het eerste geval wordt uitgegaan van
het gadeslaan van (een) perso(o)n(en), goederen en/of situaties vanuit een bepaalde positie
(bijvoorbeeld een vast observatiepunt met doorkijkspiegel). Bij dynamische observatie gaat het
om het volgen van de activiteiten van een bepaalde perso(o)n(en), goederen en/of situaties.
Observatie kan met gewone zintuiglijke waarnemingen geschieden (directe observatie), maar ook
door gebruik te maken van video- en fotocamera’s (indirecte observatie). In de regel zal
observatie heimelijk zijn. Dit betekent dat personen worden gadegeslagen zonder dat zij hiervan
op de hoogte zijn.
Uit verschillende rechterlijke uitspraken kan worden geconcludeerd dat een inbreuk op de
privacy niet snel wordt aangenomen wanneer de observatie betrekking heeft op gedragingen die
in het openbaar plaatsvinden. Personen die zich in het voor het publiek toegankelijke domein
bevinden, dienen er rekening mee te houden dat anderen (iedere willekeurige buitenstaander)
hen kunnen waarnemen. Het begrip “openbaar” is ruimer dan de openbare weg.
Ook voor het publiek toegankelijke plaatsen vallen daar onder. Zo is de lounge van een hotel en
een winkel gedurende openingstijden een voor publiek toegankelijke ruimte. De onder één
genoemde norm is op deze jurisprudentie gebaseerd.
De onder twee genoemde norm ziet onder meer op observatie waarbij gebruik gemaakt wordt
van zintuigversterkende hulpmiddelen zoals een verrekijker of de telelens van een camera. Het
gebruik van deze technische hulpmiddelen, is toegestaan. Het gebruik van andere technische
hulpmiddelen, zoals een GPS-baken (Global Position System), is slechts in beperkte mate
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 33
toegestaan, indien dit ondersteunend is aan de observatie. Het plaatsen van een GPS-baken op
een te volgen voertuig maakt het mogelijk dit voertuig op afstand te volgen en daarmee de
observatie professioneler te doen verlopen.
Daarmee kan tevens worden voorkomen dat halsbrekende toeren in het verkeer moeten worden
uitgehaald om te voorkomen dat de geobserveerde uit het zicht geraakt. De inzet van dit middel
is beperkt tot bedrijfsvoertuigen en privé-voertuigen die bedrijfsmatig gebruikt worden door de
onderzochte persoon en is verder beperkt tot die tijden die relevant zijn voor de
onderzoeksopdracht. Het aanbrengen van een technisch hulpmiddel in iemands persoonlijke
eigendommen zodat op elk moment een exact en volledig inzicht wordt verkregen van de plaatsen
waar de geobserveerde is of is geweest, maakt een te grote inbreuk op de privacy en vindt geen
rechtvaardiging in de aard van de opdracht. Ook de duur van de observatie in combinatie met de
frequentie kan er toe leiden dat een min of meer volledig beeld wordt verkregen van bepaalde
aspecten van iemands leven, waardoor een niet toegestane inbreuk op de privacy gemaakt wordt.
Bij de onder drie genoemde norm wordt gesproken over situaties waarbij geobserveerde
personen er aanspraak op moeten kunnen maken onbevangen zichzelf te zijn. In dit kader kan
gedacht worden aan woningen, hotelkamers, badhokjes in zwembaden, paskamers in winkels,
relaxinrichtingen en toiletruimten. Daarbij wordt opgemerkt dat het gedurende enkele momenten
met het blote oog vanaf de openbare weg gadeslaan van iemand die zich in een woning bevindt,
terwijl de ramen niet zijn afgeschermd, niet onder de beperking van de norm valt.
De vierde norm brengt tot uiting dat observatie nauwgezet gerelateerd dient te zijn aan de
onderzoeksopdracht. Indien bijvoorbeeld vermoedt wordt dat een uitkeringsgerechtigde van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering rugletsel veinst, dient de observatie zich te beperken tot
gedragingen als het tillen of het slepen van zware voorwerpen. Vooraf moet worden bepaald tot
welk resultaat de observatie moet kunnen leiden, bijvoorbeeld het vaststellen dat iemand een
ongeoorloofde nevenactiviteit verricht of het vaststellen dat iemand bijklust tijdens ziekte.
7.5 Heimelijke observatie door middel van camera’s
Algemeen
Verborgen camera’s worden in voorkomende gevallen ingezet indien gedragingen van (een)
onderzochte perso(o)n(en) moeten worden vastgelegd en/of om duidelijkheid te verkrijgen
omtrent de identiteit van de vermoedelijke dader(s)/perso(o)n(en) die onrechtmatig handel(t)(en),
om zodoende jegens de onderzochte perso(o)n(en) maatregelen te doen nemen door de
opdrachtgever van de sector particuliere onderzoeksbureaus.
Indien een verborgen camera wordt ingezet is extra zorgvuldigheid geboden omdat een
verborgen camera al snel inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer. Dit is ook door de
wetgever onderkend. Een tweetal verbodsbepalingen in het WvSr heeft specifiek betrekking op
het heimelijk observeren van personen met camera’s (artikel 139f en artikel 441b). Beide
bepalingen verbieden het vervaardigen van afbeeldingen van iemand met een technisch
hulpmiddel, indien dat heimelijk geschiedt én indien dat wederrechtelijk is. Bij de
totstandkoming van deze artikelen is onderkend dat verborgen camera’s in voorkomende
gevallen ingezet kunnen worden als particulier onderzoeksmiddel. Als algemene voorwaarde
geldt dat de geobserveerde (werknemers of verzekerden) vooraf in algemene zin over het bestaan
van deze mogelijkheid in kennis is gesteld. Voor werknemers kan dit in kennis stellen
bijvoorbeeld geschieden door middel van een circulaire aan het personeel, waarin is omschreven
onder welke omstandigheden de werkgever zich de mogelijkheid voorbehoudt om heimelijke
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 34
opnamen te maken. In dat geval is geen sprake van een strafbaar feit omdat aan het
kenbaarheidvereiste wordt voldaan. In situaties waarin het heimelijk cameratoezicht niet kenbaar
wordt gemaakt, is het aan de rechter om te beoordelen of er al dan niet sprake is van
wederrechtelijkheid. Voor particulier onderzoekers betekent dit dat zij zich bij de opdrachtgever
moeten vergewissen of de mogelijkheid tot de inzet van heimelijke camera’s bekend gemaakt is
en hoe. Als blijkt dat er geen algemene vooraankondiging heeft plaatsgevonden dient
onderstaande normering in acht te worden genomen.
Sectornormering
- Het gebruik van de verborgen camera geschiedt alleen op incidentele basis indien er
duidelijke aanwijzingen zijn dat iemand zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan ernstig
laakbaar en/of strafbaar handelen of indien er gerede twijfel is omtrent de juistheid en
volledigheid van de feiten op grond waarvan een uitkering worden wordt verlangd of
verleend en het gebruik van de verborgen camera noodzakelijk is voor het leveren van
bewijs;
- indien er minder ingrijpende onderzoeksmogelijkheden zijn om de laakbare en/of strafbare
gedraging aan het licht te brengen, dienen deze te worden toegepast;
- situaties waarin personen de gerechtvaardigde verwachting hebben dat zij onbevangen
zichzelf moeten kunnen zijn, worden ontzien;
- het cameragebruik vindt zo gericht mogelijk plaats;
- de periode waarin de camera wordt gebruikt is beperkt;
- misbruik van de beelden wordt tegen gegaan;
- er vindt een evaluatie plaats met de onderzochte persoon over de cameraopnamen, indien de
beelden daartoe aanleiding geven en overwogen wordt het materiaal te gebruiken in een
(gerechtelijke) procedure, een en ander voor zover het belang van het onderzoek dat toelaat;
- niet relevant gebleken gegevens worden vernietigd.
Toelichting:
Door het opnemen van het bestanddeel “wederrechtelijk” in beide strafbepalingen wordt ruimte
geschapen voor een afweging in concrete situaties, waarbij sprake is van conflicterende
(grond)rechten. Iemand die met een verborgen camera betrapt wordt terwijl hij zijn werkgever
besteelt, zou kunnen stellen dat zijn privacy geschonden is, omdat de aanwezigheid van de
camera niet kenbaar is gemaakt. De werkgever daarentegen zal stellen dat de visueel
geobserveerde inbreuk heeft gemaakt op diens eigendomrechten en dat hij deze diefstal op geen
andere wijze had kunnen vaststellen dan door een verborgen camera te plaatsen.
De sectornormering is gebaseerd op de checklist van het CBP (toen nog Registratiekamer) voor
heimelijk cameratoezicht van 23 juli 1998. Hieraan is toegevoegd dat het gebruik van de
verborgen camera alleen is toegestaan indien dat noodzakelijk is voor het leveren van bewijs dat
iemand zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan ernstig laakbaar en/of strafbaar handelen. Met
deze toevoeging is het risico zo klein mogelijk gemaakt dat de artikelen 139f of 441b van het
WvSr worden overtreden. In de normen 2, 4 en 5 wordt het noodzakelijkheidsvereiste van de
eerste norm expliciet tot uitdrukking gebracht.
Hieronder volgt bij wijze van voorbeeld een tweetal situaties waarbij het in het verleden is
voorgekomen dat een heimelijke camera is ingezet. In deze gevallen is het niet mogelijk om
aangifte in de zin van het WvSv te doen bij de politie. Er is dan geen sprake van strafbaar gedrag
door betrokkene, maar laakbaar gedrag.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 35
- Stalking en benadeling via de post
Een organisatie ontving grote aantallen poststukken via het (voor de verzender gratis)
antwoordnummer. Het betrof honderden blanco brieven per week alsmede zware pakketten met
vloeistof. De afzender is anoniem. Doordat de poststukken altijd via hetzelfde postkantoor aan
TPG Post werden aangeboden kon door middel van getuigenverklaringen en ander speurwerk
worden vastgesteld wie de vermoedelijke afzender was. Absolute zekerheid was er echter niet.
Om die reden zijn van de vermoedelijke afzender heimelijk foto’s gemaakt toen deze in zijn auto
stapte. Deze foto’s zijn getoond aan het personeel van het postkantoor, met positieve herkenning
als gevolg. Betrokkene is op zijn huisadres aangeschreven met het dringende verzoek zijn
handelingen te staken. Vanaf die dag is er geen ongewenste post meer ontvangen.
- Misbruik computersystemen
In een bedrijf wordt vastgesteld dat een bepaalde gebruiker (user-id en password zijn bekend) de
bedrijfscomputer gebruikt om hackerssoftware te downloaden van internet, met enorme risico’s
voor de technische infrastructuur als gevolg. Ook wordt vastgesteld dat het internet met dit
password altijd vanuit één vaste werkplek benaderd wordt (iedere internetcomputer kent een IPadres).
Ervaring heeft geleerd dat degene aan wie het password is afgegeven en die normaliter gebruik
maakt van die werkplek niet perse degene hoeft te zijn die de bedrijfsregels schendt. Ondanks
gedragsregels die dat verbieden kan niet worden voorkomen dat passwords gedeeld worden. In
dit geval biedt alleen de verborgen camera uitkomst. Door een camerapositie met zicht op de
werkplek kon worden vastgelegd wie daadwerkelijk het vertrouwen schond.
In een tweetal hierna opgenomen situaties is er wel sprake van strafbaar handelen en heeft de
rechter zich concreet uitgesproken over het gebruik van de heimelijke camera.
In Hoge Raad 27 april 2001, Rechtspraak van de Week 2001, nr. 97 oordeelde de rechter over
het bewijs dat met een verborgen camera was verkregen. In deze casus had de werkgever het
vermoeden dat kassier T bij herhaling verduistering pleegde. Een particulier recherchebureau
plaatste gedurende een periode van vier weken een verborgen camera, gericht op de kassa.
Aangezien op de kassa meerdere medewerkers werkzaam waren, zijn ook de gedragingen van
caissière L vastgelegd. Uit de vastgelegde afbeeldingen bleek dat L bij herhaling verduistering
pleegde. De rechter oordeelde dat het er niet toe deed dat de verdenking alleen tegen T bestond
en dat het in feite op toeval berustte dat ook L werd betrapt. Er is geen inbreuk op de privacy
gemaakt, omdat er reeds een concreet vermoeden van verduistering bestond (door T) en de
gedragingen niet op een andere manier dan met behulp van de camera konden worden
vastgelegd.
Een ander voorbeeld van de Kantonrechter Schiedam van 8 juli 1997, JAR 1997, 189, betreft een
bedrijf dat al geruime tijd geplaagd werd door diefstal van pakken koffie en limonade uit de
kantine. Via een informatiebulletin werd het personeel gewaarschuwd dat diefstal niet
getolereerd werd. Met behulp van een verborgen camera werd aangetoond dat een werknemer
meermalen spullen wegnam. Hij werd op staande voet ontslagen. Het beroep van de werknemer
op onrechtmatig verkregen bewijs werd door de rechter verworpen. De werkgever heeft een
gerechtvaardigd belang om te achterhalen wie van haar werknemers het in hem gestelde
vertrouwen schond, aldus de rechter.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 36
7.6 Onderzoek in geautomatiseerde voorzieningen
Algemeen
Veel bedrijven beschikken over geautomatiseerde voorzieningen, zoals een computernetwerk. In
zo’n netwerk heeft iedere werknemer door middel van een personal computer toegang tot zijn
eigen werkgebied waarop hij kan inloggen door middel van de user-id en zijn wachtwoord.
Daarnaast beschikken veel werknemers over bedrijfsmiddelen, zoals laptops en mobiele
telefoons. De rechthebbende van het computernetwerk respectievelijk de aan de werknemer
beschikbaar gestelde bedrijfsmiddelen moet in staat zijn om na te gaan op welke wijze er gebruik
wordt gemaakt van deze bedrijfsvoorzieningen, ter controle op de naleving op de gedragsregels
op het gebruik daarvan of ter voorkoming van risico’s (voor de technische infrastructuur). Om
die reden worden handelingen van werknemers op computers, op computernetwerken en/of het
gebruik van computerdiensten (zoals internet) veelal vastgelegd (“gelogd”). Een werkgever is
verplicht zijn personeel hierover te informeren op grond van artikel 34 van de WBP. Voorts is de
werkgever verplicht om over dit vastleggen van gegevens van personeelsleden en het gebruik
daarvan te overleggen met de ondernemingsraad op grond van artikel 27 van de Wet op de
Ondernemingsraden een en ander voor zover op personeel betrekking hebbende gegevens op
structurele basis worden vastgelegd. Zie voor onderzoek in e-mailberichten paragraaf 7.7.3.
Sectornormering
- Het onderzoek in een geautomatiseerde voorziening is alleen toegestaan in opdracht van de
rechthebbende op deze voorziening. Veelal zal dit de opdrachtgever zijn;
- het onderzoek in geautomatiseerde voorzieningen is alleen toegestaan in geval van een
vermoeden van misbruik van de geautomatiseerde voorzieningen of in geval van verdenking
van een ander ernstig laakbaar en/of strafbaar handelen;
- een thuiswerkplek wordt niet betrokken bij het onderzoek in geautomatiseerde voorzieningen.
Indien onderzoek noodzakelijk is in geautomatiseerde voorzieningen die de werkgever
beschikbaar gesteld heeft aan zijn werknemers, dient de werkgever deze terug te vorderen,
opdat onderzoek elders plaatsvindt;
- indien er minder ingrijpende onderzoeksmogelijkheden zijn om de laakbare en/of strafbare
gedraging(en) aan het licht te brengen, dienen deze te worden toegepast;
- er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen die de integriteit van de in
de geautomatiseerde voorziening opgeslagen data intact laten;
- het onderzoek vindt zo gericht mogelijk plaats;
- het geschiedt alleen op incidentele basis;
- niet relevant gebleken gegevens worden vernietigd.
Toelichting:
Indien de sector particuliere onderzoeksbureaus optreedt in het verlengde van de rechthebbende
van een geautomatiseerde voorziening (zoals het computernetwerk van een bedrijf of een door
het bedrijf aan een medewerker beschikbaar gestelde personal computer), is onderzoek, waarbij
de op de bedrijfsserver of de harde schijf opgeslagen data benaderd worden geoorloofd. Er is
dan geen sprake van “wederrechtelijk binnendringen” in de zin van artikel 138a van het WvSr.
In dat geval is ook geen sprake van gekwalificeerde computer- vredebreuk (art. 138a lid 2
WvSr), indien het inkijken in de gegevens gevolgd wordt door het overnemen van de gegevens en
deze voor zichzelf of een ander wordt vastgelegd (ontvreemden van gegevens).
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 37
Het is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever om de gebruikers van het geautomatiseerde
systeem in algemene zin te informeren dat handelingen op computers, op computernetwerken
en/of het gebruik van computerdiensten worden vastgelegd en onder welke omstandigheden de
vastgelegde gegevens in de geautomatiseerde voorzieningen kunnen worden onderzocht.
7.7 Vertrouwelijke communicatie
Algemeen
Vertrouwelijke communicatie kan plaatsvinden door het gesproken of geschreven woord of door
de overdracht van signalen via de ether of de kabel. Onder vertrouwelijke communicatie valt
bijvoorbeeld een in beslotenheid gevoerd gesprek, een niet openbaar e-mailbericht of het niet
voor derden bestemde berichtenverkeer via de telecommunicatie-infrastructuur. In de hierna
opgenomen paragrafen is telkens opgenomen dat, indien er minder ingrijpende onderzoeksmogelijkheden
zijn om het verweten gedrag aan het licht te brengen of om bewijs te vergaren
voor een verweten gedraging, deze de voorkeur hebben. Voor onderzoeken waarbij
communicatie een rol speelt betekent dit, dat het in het algemeen minder ingrijpend is de
uiterlijke vorm van communicatie te onderzoeken (identificerende gegevens en
verkeersgegevens) dan het doen van onderzoek naar de inhoud van de communicatie (wat er
gezegd is of wat er geschreven is).
7.7.1 Meeluisteren en opnemen van gesprekken in besloten en niet besloten ruimten
Sectornormering
- De particulier onderzoeker is deelnemer aan het gesprek èn neemt de eerste norm van het
interviewen van personen in acht (zie hiervoor paragraaf 7.3); of
- de particulier onderzoeker handelt in opdracht van een deelnemer aan een gesprek;
- indien er minder ingrijpende onderzoeksmogelijkheden zijn om de laakbare en/of strafbare
gedraging(en) aan het licht te brengen of om bewijs te vergaren voor de laakbare en/of
strafbare gedraging(en), dienen deze te worden toegepast;
- het meeluisteren en opnemen vindt zo gericht mogelijk plaats;
- de periode waarin wordt meegeluisterd of opgenomen dient zo beperkt mogelijk te zijn;
- niet relevant gebleken gegevens worden vernietigd.
Toelichting:
De sector particuliere onderzoeksbureaus werkt regelmatig in opdracht van personen die
(telefoon)gesprekken die zij zelf met een ander voeren willen vastleggen, zonder dat de ander
daarvan op de hoogte is. In dat geval worden hulpmiddelen gebruikt die in feite als technisch
geheugen van de opdrachtgever fungeren. Een bandopname van een (telefoon)gesprek wordt
vaak in een juridische procedure overhandigd als ondersteuning van een getuigenverklaring van
gelijke strekking. Meermalen hebben rechters overwogen dat gesprekspartners er vanuit moeten
gaan dat hun (telefoon)gesprekken worden meegeluisterd, dan wel opgenomen. Bij hulpmiddelen
kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van een bandrecordertje aan de
gespreksdeelnemer of aan het installeren van een kabelmicrofoon in de ruimte waar het gesprek
plaatsvindt. Indien gebruik gemaakt wordt van een zendertje moet rekening worden gehouden
met de bepalingen van de Telecommunicatiewet. Daarin is vastgelegd dat de aanleg en het
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 38
gebruik van een zender slechts is geoorloofd, indien voor het gebruik ervan aan de houder van
het apparaat een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte (artikel 10.16 van
de Telecommunicatiewet).
Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat de artikelen 139a en 139b van het WvSr het
afluisteren van gesprekken met een technisch hulpmiddel, anders dan in opdracht van een
deelnemer van het gesprek, verbieden, alsmede het opnemen van een gesprek zonder deelnemer
aan dat gesprek te zijn en anders dan in opdracht van een deelnemer strafbaar stellen.
7.7.2 Aftappen en/of opnemen van telefoongesprekken
Sectornormering
- Het aftappen en/of opnemen van telefoongesprekken is alleen toegestaan in opdracht van de
rechthebbende van de voor telecommunicatie gebezigde aansluiting. Veelal zal dit de
opdrachtgever zijn;
- aftappen en/of opnemen van telefoongesprekken is alleen toegestaan indien dat noodzakelijk
is voor het leveren van bewijs dat de onderzochte persoon zich schuldig maakt of heeft
gemaakt aan ernstig laakbaar en/of strafbaar handelen;
- indien er minder ingrijpende onderzoeksmogelijkheden zijn om de laakbare en/of strafbare
gedraging(en) aan het licht te brengen of om bewijs te vergaren voor de laakbare en/of
strafbare gedraging(en), dienen deze te worden toegepast;
- de periode waarin wordt getapt of telefoongesprekken worden opgenomen is beperkt;
- het aftappen en/of opnemen van telefoongesprekken vindt zo gericht mogelijk plaats;
- niet relevant gebleken gegevens worden vernietigd.
Toelichting:
In artikel 139c van het WvSr is vastgelegd dat het aftappen of opnemen met een technisch
hulpmiddel van gegevens die worden overgedragen via de telecommunicatie-infrastructuur of
door middel van daarop aangesloten randapparatuur in beginsel strafbaar is. Deze
verbodsbepaling is onder meer van toepassing op telefoongesprekken. Voor de gerechtigde tot de
voor telecommunicatie gebezigde aansluiting heeft de wetgever een uitzondering gecreëerd. De
Memorie van Toelichting noemt het voorbeeld van een werknemer die een gesprek voert met de
telefoon van zijn werkgever. Dit zal minder als een inbreuk op de privacy worden ervaren,
althans eerder worden geaccepteerd, omdat gebruik gemaakt is van bedrijfsfaciliteiten en omdat
de werkgever in staat moet zijn om na te gaan welk gebruik er van de aansluiting wordt gemaakt.
De grens van hetgeen toegestaan is komt in de strafbepaling tot uitdrukking door aan te duiden
dat de uitzondering niet geldt als er sprake is van “kennelijk misbruik”. Het aftappen en/of
opnemen van telefoongesprekken is niet strafbaar indien de normering in acht genomen wordt.
7.7.3 Onderzoek van e-mailberichtenverkeer
Sectornormering
- Het aftappen en inzien van e-mailberichten is alleen toegestaan in opdracht van de
rechthebbende op het communicatienetwerk. Veelal zal dit de opdrachtgever zijn;
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 39
- het aftappen en inzien van emailberichten is alleen toegestaan in geval van het vermoeden
van misbruik van het bedrijfsnetwerk door de onderzochte persoon of in geval van
verdenking van ander ernstig laakbaar of strafbaar handelen;
- indien er minder ingrijpende onderzoeksmogelijkheden zijn om de laakbare en/of strafbare
gedraging(en) aan het licht te brengen of om bewijs te vergaren voor de laakbare en/of
strafbare gedraging(en), dienen deze te worden toegepast;
- indien de e-mailberichten versleuteld worden zonder medeweten en/of toestemming van de
rechthebbende op het communicatienetwerk kunnen de computerhandelingen van de
onderzochte persoon leesbaar respectievelijk inzichtelijk worden gemaakt door het plaatsen
van een bug;
- het onderzoek vindt zo gericht mogelijk plaats;
- de periode van het onderzoek is beperkt;
- niet relevant gebleken gegevens worden vernietigd.
Toelichting:
Onderzoek van de e-mailbox houdt in het aftappen en/of inzien van e-mailberichten en/of
berichten die zijn opgeslagen in de e-mailbox.
In het WvSr is een aantal strafbepalingen opgenomen die betrekking hebben op het aftappen
en/of inzien van e-mail.
Artikel 139a van het WvSr verbiedt het opzettelijk en zonder daartoe gerechtigd te zijn met een
technisch hulpmiddel heimelijk aftappen of opnemen van gegevens die in een woning, besloten
lokaal of erf door middel van een geautomatiseerd werk worden verwerkt of opgeslagen. Deze
strafbepaling heeft onder andere betrekking op het verzenden van berichten via een besloten
bedrijfsnetwerk.
Artikel 139c van het WvSr verbiedt het aftappen of opnemen met een technisch hulpmiddel van
gegevens die worden overgedragen via de telecommunicatie-infrastructuur of door middel van
daarop aangesloten randapparatuur. Deze verbodsbepaling is eveneens van toepassing op het
aftappen van e-mailberichten die worden verzonden en/of worden ontvangen.
Artikel 138a van het WvSr verbiedt het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in iemands
e-mailbestanden alsmede het overnemen van gegevens.
Bovenvermelde strafbepalingen worden in beginsel niet overtreden, indien deze normering in
acht genomen wordt.
Het is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever om de gebruikers van de
e-mailfunctionaliteit in algemene zin te informeren dat en onder welke omstandigheden het
e-mailberichtenverkeer afgetapt en/of ingezien kan worden.
7.8 Proefaankoop en pseudoklant
Algemeen
Een proefaankoop is een handeling waarbij het particulier onderzoeksbureau iets afneemt van een
ander met de bedoeling gegevens te verzamelen over de wijze van afhandeling van de transactie,
dan wel om specifieke gegevens van de verkopende partij en/of het te koop aangebodene te
verkrijgen. In het geval van een pseudoklant doet de particulier onderzoeker zich voor als
(potentiële) klant om gedragingen van de dienstverlener waar te nemen als deze zijn dienst
aanbiedt of uitvoert.. Bij beide activiteiten maakt de particulier onderzoeker diens ware identiteit
of reden van de proefaankoop of het verzoek om een dienst te verlenen niet bekend.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 40
Sectornormering
- De verkoper of aanbieder van de dienst mag niet aangezet worden of in de verleiding worden
gebracht iets te doen of na te laten wat hij anders op eigen initiatief ook niet zou hebben
gedaan;
- de proefaankoop of het zich voordoen als klant dient zo gericht mogelijk te zijn;
- dat goederen en/of gegevens zijn aangekocht of dat een dienst is afgenomen dient expliciet
in de onderzoeksrapportage te worden vastgelegd, alsmede de wijze van betalen.
Toelichting:
In de praktijk zijn er verschillende soorten van proefaankopen. Zo komt het voor dat
winkelbedrijven aan particuliere onderzoeksbureaus opdracht geven om reguliere aankopen te
doen in hun winkel of winkels om te verifiëren of de kassamedewerkers zich houden aan de
geldende kassa-instructies (mystery guesting). Het komt ook voor dat personen voorwerpen of
gegevens (informatie) aanbieden die onrechtmatig onttrokken zijn aan de opdrachtgever of aan
een derde. In die gevallen moet veelal eerst geverifieerd worden of het inderdaad voorwerpen of
gegevens van de opdrachtgever of van een derde betreffen of er moet een beeld worden
verkregen van de (betrouwbaarheid van de) aanbieders. Soms wordt voor dit doel voorafgaande
aan de proefaankoop samengewerkt met opsporingsautoriteiten (al dan niet in het kader van
bijstandsverlening ex-artikel 126ij van het WvSv). Soms wordt een proefaankoop gedaan om
vast te stellen of de goederen of de gegevens van misdrijf afkomstig zijn en wordt de politie in
kennis gesteld, indien dat is vastgesteld, zodat de politie de gehele partij in beslag kan nemen.
Aan een eenmalige transactie kunnen meerdere contacten ter voorbereiding van de transactie
vooraf gaan. Zolang nog niet vaststaat dat de aangeboden voorwerpen of gegevens
daadwerkelijk van misdrijf afkomstig zijn, is de kans gering dat de particulier onderzoeker zich
schuldig maakt aan heling door goederen of gegevens van de aanbieder af te nemen. Indien is
vastgesteld dat de goederen respectievelijk de gegevens van misdrijf afkomstig zijn, dient de
particulier onderzoeker zich te onthouden van verdere aankopen van dit bewuste product
respectievelijk deze bewuste gegevens. Het is dan aan de opdrachtgever om te bepalen of de
politie ingeschakeld moet worden.
Bij het optreden als pseudoklant kan gedacht worden aan situaties dat de particulier
onderzoeker zich meldt als (potentiële) klant voor een dienst die door de onderzochte persoon
wordt aangeboden, zoals een knipbeurt of een medische behandeling. Het afnemen van deze
dienst kan geboden zijn als er concrete aanwijzingen zijn dat de onderzochte persoon een
degelijke dienst aanbiedt en uitvoert en daarmee het vermoeden bestaat dat hij ten onrechte een
uitkering geniet (bijvoorbeeld een periodieke uitkering op basis van een inkomstenverzekering
tegen geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid). De onderzoeksmethode kan ook worden
ingezet om concurrerende – niet toegestane – werkzaamheden vast te stellen. In het eerste geval
is het doel van het afnemen van de dienst het aanschouwen van de lichamelijke en/of mentale
(on)mogelijkheden teneinde deze te vergelijken met wat van betrokkene bekend is uit het
(verzekerings) dossier. In het tweede geval is het doel om vast te stellen of iemand zich aan zijn
afspraken houdt (concurrentiebeding). Door op deze wijze gegevens te vergaren is feitelijk
sprake van observatie en gelden tevens de daarop van toepassing zijnde normen (zie hiervoor
par. 7.4).
De normering voor proefaankopen is met name geschreven voor de soort van proefaankopen
anders dan mystery guesting. Bij deze proefaankopen is het risico aanwezig dat de verkoper
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 41
wordt uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten, hetgeen tot gevolg heeft dat ook de particulier
onderzoeker zich schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voorkomen moet worden dat een
particulier onderzoeksbureau (strafrechtelijk) verwijtbaar betrokken raakt bij het plegen van
strafbare feiten door anderen, die voorheen niet de intentie hadden om strafbare feiten te
plegen. Om die reden dient de verkoper steeds het initiatief te nemen om goederen en/of diensten
aan te bieden. De particulier onderzoeker moet zich steeds afvragen of de verkoop van de
goederen of het verrichten van de dienst ook zou zijn geschied als hij zich niet had gemeld als
gegadigde.
Hij moet de overtuiging hebben dat de verkoper zich zou hebben ingespannen om een andere
gegadigde te zoeken om vervolgens aan deze de goederen te verkopen of de dienst aan te bieden.
Ook mogen geen hogere bedragen worden geboden dan de gangbare bedragen.
7.9 Vastlegging van gehanteerde onderzoeksmethoden en –middelen
Indien een particulier onderzoeksbureau één van de in de paragrafen 7.1 tot en met 7.8 genoemde
onderzoeksmethoden of –middelen heeft toegepast wordt hiervan een verslag opgemaakt, onder
vermelding van de gronden die tot de toepassing van de gehanteerde onderzoeksmethode c.q. –
middel hebben geleid. Het verslag maakt deel uit van het dossier en zodoende van de opdrachtenc.
- voorvallenregistratie, maar vormt geen onderdeel van het onderzoeksrapport, tenzij met de
opdrachtgever anders is overeengekomen. Door middel van deze verslaglegging is achteraf
toetsing mogelijk op de juiste toepassing van onderzoeksmethoden- en middelen. Dat is van
belang voor de beoordeling van klachten ex-artikel 18 van de Regeling particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en voor de beoordeling door het CBP van een
verzoek ex-artikel 47 WBP, alsmede voor de geschillenregeling van de gedragscode. De
reikwijdte van het recht tot inzage in het onderzoeksdossier door de onderzochte persoon als
vastgelegd in paragraaf 9.1 van deze gedragscode omvat – onder de daar gestelde voorwaarden en
beperkingen – ook de verslaglegging van gehanteerde onderzoeksmethoden en
onderzoeksmiddelen.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 42
8 Informatieverstrekking aan de onderzochte perso(o)n(en)
8.1 Informatieverstrekking aan de onderzochte persoon (uitwerking artikel 33, 34 en 43
WBP)
Wettelijk kader
Een belangrijk uitgangspunt van de WBP is dat de verantwoordelijke verplicht is een betrokkene
op enig moment te informeren over de verwerking van persoonsgegevens.
Indien persoonsgegevens rechtstreeks van de onderzochte persoon worden verkregen, bepaalt
artikel 33 WBP dat de verantwoordelijke vóór het moment van verkrijging aan deze mededeelt
wat diens identiteit is, alsmede wat de doeleinden van de verwerking zijn.
Indien persoonsgegevens worden verkregen op een andere wijze dan rechtstreeks van de
onderzochte persoon, bepaalt artikel 34 van de WBP dat de verantwoordelijke de hiervoor
genoemde informatie aan de onderzochte persoon mededeelt:
- op het moment van vastlegging van die gegevens, of
- wanneer de gegevens bestemd zijn om aan een derde te worden verstrekt, uiterlijk op het
moment van de eerste verstrekking.
De informatieverstrekking kan achterwege blijven indien de verantwoordelijke op goede gronden
mag aannemen dat de onderzochte persoon daarvan reeds op de hoogte is.
De verantwoordelijke kan het informeren van de onderzochte persoon tevens achterwege laten
voor zover dit noodzakelijk is in het belang van:
– de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten;
– de rechten en vrijheden van anderen dan de onderzochte persoon, de verantwoordelijke en
de opdrachtgever daaronder begrepen.
Sectornormering
In het onderzoeksdossier dient duidelijk kenbaar te zijn dat onderzochte persoon is geïnformeerd
door middel van een brief of, in het geval een (confronterend) gesprek (door het particulier
onderzoeksbureau) met de onderzochte persoon is gevoerd, door een gespreksverslag waaruit
blijkt dat de onderzochte persoon (door het particulier onderzoeksbureau) is geïnformeerd. Het
niet informeren van de onderzochte persoon met een beroep op artikel 43 van de WBP is alleen
mogelijk in uitzonderlijke gevallen. De toepassing van de uitzonderingsgronden zijn
onderworpen aan het noodzaakcriterium.
In de chronologie van een particulier rechercheonderzoek en in de verhouding tussen de
opdrachtgever en het particulier onderzoeksbureau geschiedt de informatieverstrekking aan de
onderzochte persoon als volgt:
Voorafgaand aan het onderzoek:
- In het intakegesprek tussen de opdrachtnemer en de opdrachtgever én nog voordat een
aanvang wordt gemaakt met de recherchewerkzaamheden wijst het particulier
onderzoeksbureau de opdrachtgever op de op het particulier onderzoeksbureau (als
verantwoordelijke in de zin van de WBP) rustende informatieverplichting jegens de
onderzochte persoon;
- in dat gesprek wordt vastgesteld of de onderzochte persoon al op de hoogte is van een jegens
hem in te stellen onderzoek;
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 43
- in de schriftelijke opdrachtbevestiging die in het onderzoeksdossier aanwezig moet zijn, dient
de op het particulier onderzoeksbureau rustende informatieplicht duidelijk naar voren te
komen.
- indien sprake is van een achtergrondonderzoek wordt de onderzochte persoon in algemene
bewoordingen medegedeeld wat de aard van het onderzoek is waaraan hij onderworpen is,
wat daarvan de reden is en wie als opdrachtgever fungeert. Verder wordt de onderzochte
persoon medegedeeld dat hij zich voor nadere informatie tot de opdrachtgever dient te
wenden;
- indien er geen sprake is van een achtergrondonderzoek vindt een afweging plaats of het op de
hoogte stellen van de onderzochte persoon – ondanks de informatieplicht – toch achterwege
dient te blijven omdat de belangen van het voorkomen, het opsporen en het vervolgen van
strafbare feiten dat noodzakelijk maken (artikel 43 aanhef en onder b WBP). De
aanwezigheid van een opsporingsbelang moet door een opsporingsambtenaar kenbaar zijn
gemaakt. Voorts kan het op de hoogte stellen van de onderzochte persoon achterwege blijven
indien dat noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel
43 aanhef en onder e WBP). In deze gevallen dient de informatieplicht tijdens het onderzoek
of na het onderzoek te geschieden;
- indien de uitzonderingen op de informatieplicht niet van toepassing zijn, dient het particulier
onderzoeksbureau de onderzochte persoon op de hoogte te stellen voordat het onderzoek een
aanvang neemt. De onderzochte persoon wordt dan in algemene bewoordingen medegedeeld
wat de aard van het onderzoek is waaraan hij is onderworpen, wat daarvan de reden is en wie
als opdrachtgever fungeert. Verder wordt de onderzochte persoon medegedeeld dat hij zich
voor nadere informatie tot de opdrachtgever dient te wenden.
Na aanvang van het onderzoek:
Indien de onderzochte persoon niet voorafgaand aan het onderzoek op de hoogte is gesteld, wordt
hij tijdens het onderzoek geïnformeerd. Daarbij wordt als volgt gehandeld:
- Indien gegevens omtrent het onderzoek worden vastgelegd in de opdrachten c.q.
voorvallenregistratie, wordt vastgesteld of het risico aanwezig is dat de onderzochte persoon
de mededeling zal aangrijpen om maatregelen te nemen om de waarheidsvinding te
belemmeren;
- in dat geval wordt de onderzochte persoon op de hoogte gesteld van het uitgevoerde
onderzoek zodra dit in het kader van het onderzoek verantwoord is. Het moment waarop dit
wordt gedaan, wordt in overleg met de opdrachtgever bepaald. Vaak zal dit moment
samenvallen met het moment dat de onderzochte persoon geïnterviewd wordt over het
voorval. De onderzochte persoon wordt dan in algemene bewoordingen medegedeeld wat de
aard van het onderzoek is waaraan hij is onderworpen, wat daarvan de reden is en wie als
opdrachtgever fungeert. Verder wordt de onderzochte persoon medegedeeld dat hij zich voor
nadere informatie tot de opdrachtgever dient te wenden.
Na afronding van het onderzoek:
- De onderzochte persoon wordt in ieder geval in kennis gesteld van het onderzoek direct nadat
het onderzoeksrapport is aangeboden aan de opdrachtgever;
- bij de inkennisstelling wordt de onderzochte persoon in algemene bewoordingen
medegedeeld wat de aard van het onderzoek is waaraan hij is onderworpen, wat daarvan de
reden is en wie als opdrachtgever fungeert. Verder wordt de onderzochte persoon
medegedeeld dat hij zich voor nadere informatie tot de opdrachtgever dient te wenden. Indien
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 44
is vastgesteld dat de onderzochte persoon betrokken is geweest bij het plegen van strafbare of
laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften dan wel pogingen
daartoe, wordt de betrokkene medegedeeld dat gedurende een periode van vijf jaar
antecedenten bewaard worden, welke gegevens deze antecedenten omvatten en dat deze
gegevens verstrekt kunnen worden in het kader van achtergrondonderzoeken;
- in uitzonderingsgevallen blijft ook dan de mededeling achterwege. Dat is onder andere het
geval indien van het voorval door of namens de opdrachtgever aangifte wordt gedaan bij de
politie en vroegtijdige inkennisstelling van de onderzochte persoon het opsporings- of
vervolgingsbelang schaadt (artikel 43 aanhef en onder b WBP) of indien dit noodzakelijk is
in het belang van de rechten en vrijheden van anderen dan de onderzochte persoon, de
verantwoordelijke en de opdrachtgever daaronder begrepen. Dit wordt van geval tot geval in
overleg met de opdrachtgever bepaald. De noodzaak om de mededeling achterwege te laten
indien sprake is van opsporings- of vervolgingsbelangen moet door een opsporingsambtenaar
kenbaar zijn gemaakt. De gemaakte belangenafweging (beoordeling en motivering) om af te
zien van het informeren van de onderzochte persoon wordt zo duidelijk mogelijk vastgelegd
in het onderzoeksdossier.
- overdracht van de informatieplicht aan de opdrachtgever is toegestaan. Van het particulier
onderzoeksbureau wordt verwacht dat het zich inspant dat de onderzochte persoon door de
opdrachtgever daadwerkelijk en adequaat geïnformeerd wordt. Uit het onderzoeksdossier
moet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld dat de opdrachtgever de
onderzochte persoon heeft geïnformeerd.
Toelichting:
De artikelen 33 en 34 WBP bepalen dat het particulier onderzoeksbureau verplicht is diens
identiteit op eigen initiatief bekend te maken aan de onderzochte persoon en deze te informeren
over de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens. De verplichting om dit op eigen
initiatief te doen is een belangrijk instrument om het vastleggen van persoongegevens door het
particulier onderzoeksbureau transparant te maken opdat de onderzochte persoon de rechten
kan uitoefenen die in paragraaf 9 zijn opgenomen. Door de vastlegging van persoonsgegevens
door een particulier onderzoeksbureau, vooral in die gevallen dat de vermeende misdraging niet
kon worden aangetoond, bestaat het risico dat de onderzochte persoon geen weet heeft van de
gegevensverwerking, terwijl de gegevens in de toekomst mogelijk wel gebruikt worden om hem te
beoordelen. Het feit dat onderzoek is gedaan naar mogelijke misdragingen van betrokkene kan
immers aanleiding zijn hem te beschouwen als iemand met een verhoogd risico op fraude die
extra aandacht verdient. Een onderzochte persoon heeft het recht om te weten waaraan hij deze
aandacht te danken heeft.
De WBP onderscheidt twee vormen van informatieverstrekking. Als gegevens rechtstreeks bij een
ander verkregen worden – bijvoorbeeld door deze te interviewen – dient deze op de hoogte te
worden gesteld op het moment van vergaring van gegevens. Dit is voor het interviewen van
personen uitgewerkt in paragraaf 7.3. Indien gegevens buiten de betrokkene om worden
verkregen, hetzij bij derden, hetzij door eigen waarneming, dient de betrokkene geïnformeerd te
worden, ofwel op het moment van vastlegging van die gegevens, ofwel wanneer de gegevens
bestemd zijn om aan een derde te worden verstrekt, uiterlijk op het moment van de eerste
verstrekking aan die derde.
Over de wijze waarop de informatie wordt verstrekt, wordt geen normering voorgeschreven,
omdat dit per geval verschillend kan zijn. De informatieverstrekking kan mondeling in een
rechtstreeks contact tussen (medewerkers van) het particulier onderzoeksbureau en de
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 45
onderzochte persoon geschieden, maar kan ook schriftelijk gedaan worden. Bij de mededeling
van het doel van de gegevensverwerking kan aansluiting worden gevonden bij de
opdrachtomschrijving zoals deze is opgenomen in de opdrachtbevestiging tussen het particulier
onderzoeksbureau en de opdrachtgever.
Van de mededelingsplicht kan in twee gevallen worden afgezien. In het eerste geval blijft de
mededeling (tijdelijk) achterwege omdat opsporingsbelangen dat noodzakelijk maken (artikel 43
aanhef en onder b WBP). Indien namens de opdrachtgever aangifte gedaan wordt, betekent dat
niet automatisch dat de politie direct een aanvang neemt met opsporingsactiviteiten. In dat geval
is het risico aanwezig is dat de onderzochte persoon de mededeling zal aangrijpen om
maatregelen te nemen om de waarheidsvinding door de politie te belemmeren, bijvoorbeeld door
bewijsmateriaal zoek te maken of door mededaders te informeren. De aanwezigheid van een
opsporingsbelang moet door een opsporingsambtenaar kenbaar zijn gemaakt.
Voorts kan het op de hoogte stellen van de onderzochte persoon (tijdelijk) achterwege blijven,
indien dat noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, zoals de
opdrachtgever (artikel 43 aanhef en onder e WBP). Indien de mededeling bijvoorbeeld direct na
het aanvaarden van de opdracht gedaan wordt is ook hier het risico aanwezig dat de
onderzochte persoon de mededeling zal aangrijpen om maatregelen te nemen om de
waarheidsvinding te belemmeren. Het noodzaakcriterium vergt een belangenafweging aan de
hand van de omstandigheden van het concrete geval. Het particulier onderzoeksbureau zal per
geval aannemelijk moeten kunnen maken dat het niet informeren van betrokkene noodzakelijk is.
De gemaakte belangenafweging moet in het onderzoeksdossier zijn vastgelegd. Een algemeen
argument dat de vertrouwensrelatie kan worden verstoord is – zonder concrete onderbouwing –
onvoldoende grondslag voor een beroep op de uitzonderingsbepaling van artikel 43 aanhef en
onder e WBP.
Het komt voor – met name bij onderzoeken naar mogelijke fraude met uitkeringen – dat geen
verwijtbaat gedrag is geconstateerd, terwijl het vermoeden van fraude blijft bestaan. Het is dan
onwenselijk betrokkene direct na afloop van het onderzoek te informeren. Op basis van nieuwe
signalen moet het mogelijk zijn op redelijke termijn na afloop van het onderzoek een nieuw
onderzoek plaats te doen vinden. Indien de onderzochte persoon direct na afloop van het
onderzoek op de hoogte zou worden gesteld van de gegevensvastlegging is niet ondenkbaar dat
hij zijn gedrag gedurende langere tijd aanpast. Vervolgonderzoek is dan zinloos, met als gevolg
dat hij ten onrechte gebruik blijft maken of heeft gemaakt van de uitkering. Voor dit soort
situaties is opgenomen dat overdracht van de informatieplicht aan de opdrachtgever toegestaan
- Deze zal de informatieplicht opschorten. Het opschorten is gebaseerd op art. 43 aanhef en
onder e WBP. Om te voorkomen dat van uitstel afstel komt wordt van het particulier
onderzoeksbureau verwacht dat het zich actief inspant om te bewerkstelligen dat de
opdrachtgever betrokkene informeert zodra het dossier is gesloten.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 46
9 Rechten van de onderzochte perso(o)n(en)
9.1 Mededelingen uit de opdrachten- c.q voorvallenregistratie (uitwerking artikel 35 en 43
WBP)
Wettelijk kader
Artikel 35 van de WBP bepaalt dat een ieder het recht heeft zich vrijelijk en met redelijke
tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem
betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Artikel 35 WBP kan op grond van artikel 43 WBP buiten beschouwing worden gelaten voor
zover dit noodzakelijk is in het belang van:
– de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten
– de rechten en vrijheden van anderen dan de onderzochte persoon, de verantwoordelijke en
de opdrachtgever daaronder begrepen.
Sectornormering
De onderzochte persoon kan het verzoek tot het doen van mededelingen uit de opdrachten- c.q.
voorvallenregistratie mondeling of schriftelijk doen.
In alle gevallen dient het particulier onderzoeksbureau zich te overtuigen van de juistheid van de
identiteit van verzoeker door overlegging door deze van een identiteitsbewijs.
Binnen vier weken wordt de onderzochte persoon op het door hem opgegeven adres schriftelijk
medegedeeld of, en zo ja welke hem betreffende gegevens worden verwerkt.
Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan
in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de
categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of
categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de
gegevens.
De onderzochte persoon heeft het recht het op hem betrekking hebbende onderzoeksdossier in te
zien, indien de schriftelijke mededeling hem of haar daartoe aanleiding geeft.
De schriftelijke mededeling of de inzage blijft achterwege, indien opsporings- en
vervolgingsbelangen dan wel particuliere onderzoeksbelangen, het belang van bronbescherming
of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de onderzochte persoon, de
verantwoordelijke en de opdrachtgever daaronder begrepen, het noodzakelijk maken dat een
dergelijke mededeling achterwege blijft (artikel 43 aanhef en onder b en e WBP). Dit wordt van
geval tot geval bepaald. De noodzaak om de mededeling achterwege te laten wegens opsporingsen
vervolgingsbelangen moet door een opsporingsambtenaar kenbaar zijn gemaakt.
Toelichting:
Een verzoek van iemand met de vraag of diens persoonsgegevens worden verwerkt, is vormvrij.
Dat betekent dat zo’n verzoek mondeling (ook telefonisch) en schriftelijk (ook per e-mail) gedaan
kan worden. Indien iemand echter telefonisch informeert kan niet geverifieerd worden of de
verzoeker daadwerkelijk degene is voor wie hij of zij zich uitgeeft. In dat geval is het risico
aanwezig dat persoonsgegevens in verkeerde handen komen, waardoor het belang van de
onderzochte persoon geschaad kan worden. Om die reden is opgenomen dat het particulier
onderzoeksbureau zich dient te overtuigen van de juistheid van de identiteit van de verzoeker
door overlegging door deze van een identiteitsbewijs.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 47
In eerste instantie wordt de verzoeker schriftelijk geïnformeerd dat op hem of haar betrekking
hebbende persoonsgegevens worden verwerkt, onder vermelding van een omschrijving van het
doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking
betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare
informatie over de herkomst van de gegevens.
Bij de mededeling van het doel of de doeleinden van de gegevensverwerking kan aansluiting
worden gevonden bij de opdrachtomschrijving zoals deze is opgenomen in de
opdrachtbevestiging tussen het particulier onderzoeksbureau en de opdrachtgever. Een
particulier recherchebureau kan overwegen om deze schriftelijke mededeling aangetekend te
versturen naar het door de verzoeker opgegeven adres.
Als een onderzochte persoon vervolgens expliciet vraagt om inzage in de gegevens die over hem
worden verwerkt, kan deze inzage gegeven worden. Verschillende mogelijkheden zijn denkbaar:
het laten inzien van het onderzoeksdossier of het opsturen van een fotokopie (van een deel van
het onderzoeksdossier).
In artikel 43 WBP zijn uitzonderingen genoemd op grond waarvan het noodzakelijk is dat het
verstrekken van mededelingen of het doen inzien van stukken achterwege dient te blijven. Dit is
maatwerk en geen kwestie van “alles of niets”. Per vastgelegd gegeven of categorie van
gegevens moet getoetst worden of een weigeringgrond van toepassing is. De noodzaak om te
weigeren kan aanwezig zijn indien sprake is van nog lopende onderzoeken, waarbij het risico
aanwezig is dat de onderzochte persoon de mededeling zal aangrijpen om maatregelen te nemen
om de waarheidsvinding te belemmeren. Voorts kan door inzage in het onderzoeksdossier de
situatie ontstaan dat de rechten van anderen geschonden worden. Daarbij kan gedacht worden
aan tipgevers of aan personen die ten nadele van de onderzochte persoon verklaringen hebben
afgelegd. Indien belangen van anderen geschaad worden door inzage of afgifte van kopieën van
bescheiden kunnen passages waar mogelijk geanonimiseerd of verwijderd worden, indien de
bescherming van die belangen noodzakelijk is.
9.2 Correctie en verwijdering (uitwerking artikel 36 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 36 van de WBP bepaalt dat degene aan wie overeenkomstig artikel 35 WBP kennis is
gegeven dat op hem betreffende persoonsgegevens zijn opgenomen in de opdrachten- c.q.
voorvallenregistratie, de verantwoordelijke kan verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te
verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden
van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een
wettelijke voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Sectornormering
De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek
schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of
afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Indien het verzoek wordt geweigerd wordt verwezen naar de geschillenregeling van hoofdstuk 11
van deze gedragscode.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 48
9.3 Recht van verzet (uitwerking van artikel 40 WBP)
Wettelijk kader
Artikel 40 WBP bepaalt dat iemand te allen tijde verzet kan aantekenen bij het particulier
onderzoeksbureau in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden, indien gegevens
worden verwerkt op grond van artikel 8 aanhef en onder f WBP.
Sectornormering
Het particulier recherchebureau beoordeelt binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het
verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt het particulier
recherchebureau terstond de verwerking. Indien het verzet niet ingewilligd wordt, wordt
verwezen naar de geschillenregeling van hoofdstuk 11 van deze gedragscode.
Toelichting
Verzet is mogelijk tegen verwerkingen die gebaseerd zijn op artikel 8 aanhef en onder f WBP. In
paragraaf 5.3 van deze gedragscode is vastgelegd dat dit artikel de verwerkingsgrondslag is
voor alle soorten van onderzoeken waarvoor een particulier onderzoeksbureau wordt
ingeschakeld. In paragraaf 5.3 is vastgelegd dat het particulier onderzoeksbureau bij de
aanvaarding én de uitvoering van opdrachten telkens een belangenafweging moet maken tussen
de gerechtvaardigde belangen van de opdrachtgever en de belangen van de onderzochte
persoon. Ondanks deze belangenafweging blijft de mogelijkheid bestaan – hoe zorgvuldig en
nauwkeurig deze afweging ook heeft plaatsgevonden – dat in een individueel geval een
belangenafweging anders had moeten uitvallen. De oorzaak kan liggen in een omstandigheid die
het particulier onderzoeksbureau niet bekend was en niet bekend had kunnen zijn. Het
aantekenen van verzet door de onderzochte persoon betekent dat het particulier
onderzoeksbureau een hernieuwde afweging moet maken in het concrete geval. Het is aan de
onderzochte persoon om de bijzondere persoonlijke omstandigheden aan het particulier
onderzoeksbureau ter kennis te brengen. Het aantekenen van verzet is vormvrij en kan derhalve
ook mondeling gedaan worden.
Een onderzochte persoon zou bijvoorbeeld belang kunnen hebben bij het recht van verzet indien
hij na de aanvang van het onderzoek – en nog voordat het onderzoeksrapport wordt aangeboden
aan de opdrachtgever – overeenkomstig paragraaf 8.1 van deze gedragscode geïnformeerd wordt
over het ingestelde onderzoek en de voorgenomen verstrekking van gegevens aan de
opdrachtgever. Hij kan er belang bij hebben, dat bepaalde gegevens niet bekend worden aan de
opdrachtgever wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Zo zou de onderzochte persoon
ook verzet aan kunnen tekenen indien hij na afronding van een onderzoek van het particulier
onderzoeksbureau overeenkomstig paragraaf 8.1 van deze gedragscode verneemt dat
antecedenten gedurende een periode van vijf jaar bewaard worden en dat deze verstrekt kunnen
worden in het kader van achtergrondonderzoeken.
Het particulier onderzoeksbureau is niet verplicht de aangevochten verwerking (bijvoorbeeld een
voorgenomen verstrekking of een voorgenomen onderzoekshandeling) op te schorten nadat
verzet is aangetekend. Indien degene die verzet aantekent een dringend belang heeft bij het
onmiddellijk staken van de verwerking dan dient hij een voorlopige voorziening te vragen bij de
rechter (bijvoorbeeld via een kort geding).
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 49
10 Gegevensverkeer met landen buiten de Europese Unie
Algemeen
De sector particuliere onderzoeksbureaus wisselt regelmatig persoonsgegevens (al dan niet in de
vorm van onderzoeksrapporten) uit met opdrachtgevers in het buitenland op basis van (in
Nederland) uitgevoerd particulier onderzoek.
Wettelijk kader
Artikel 76 van de WBP bepaalt dat doorgifte van persoonsgegevens naar landen buiten de
Europese Unie slechts mogelijk is, indien in het betreffende land een passend
beschermingsniveau ten aanzien van de doorgegeven persoonsgegevens gewaarborgd is.
Sectornormering
In afwijking van deze bepaling kunnen persoonsgegevens worden doorgegeven indien:
- De doorgifte noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte
van enig recht;
- indien de doorgifte noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de onderzochte
persoon;
- de onderzochte persoon daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven; of
- de Minister van Justitie daarvoor een vergunning ex-artikel 77 lid 2 van de WBP heeft
afgegeven.
Toelichting:
De WBP vloeit voort uit Richtlijn nr. 95/46/EG, PbEG L281 van het Europees Parlement en de
Raad van de Europese Unie van 23 november 1995. De ontwikkeling van een vrije interne markt
binnen de Europese Unie vereist dat de uitwisseling van persoonsgegevens niet belemmerd wordt
door nationale grenzen. Om die reden is grensoverschrijdend gegevensverkeer tussen de
lidstaten van de Europese Unie door de sector particuliere onderzoeksbureaus toegestaan, een
en ander met inachtneming van de WBP en de bepalingen van deze gedragscode. Paragraaf 10
heeft om die reden betrekking op het gegevensverkeer met landen van buiten de Europese Unie.
In artikel 77 van de WBP is aangegeven wanneer doorgifte van gegevens naar landen buiten de
Europese Unie kan plaatsvinden, indien het “derde”-land geen passend beschermingsniveau
biedt. Een actuele lijst met landen buiten de EU waarvoor wel een passend beschermingsniveau
geldt is te bevragen bij het Ministerie van Justitie en is te vinden op de website van het CBP
(www.cbpweb.nl).
Een aantal van deze grondslagen uit artikel 76 WBP is hiervoor weergegeven aangezien die het
meest van belang zijn voor de sector particuliere onderzoeksbureaus. De grondslagen zijn voor
een groot deel dezelfde als aangegeven in paragraaf 5.3. Voor voorbeelden wordt
volledigheidshalve daarnaar verwezen. In aanvulling daarop geldt voor de grondslag onder één
dat opdrachtgevers hun rechten in een rechterlijke procedure niet kunnen effectueren, indien zij
niet beschikken over bepaalde gegevens van hun wederpartij.
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 50
11 Geschillenbeslechting respectievelijk verzoeken bij het CBP en de rechter
Indien een onderzochte persoon van menig is dat een particulier onderzoeker respectievelijk
particulier onderzoeksbureau heeft gehandeld in strijd met deze gedragscode dan wel anderszins
in strijd met de WBP, dient hij zich in eerste instantie te wenden tot de directeur van het
particulier onderzoeksbureau.
De directeur van het particulier onderzoeksbureau beslist binnen zes weken na de ontvangst van
het klaagschrift. De beslissing op de klacht wordt schriftelijk aan de klager medegedeeld.
Binnen zes weken na de ontvangst van de beslissing van de directeur van het particulier
onderzoeksbureau kan een beroepsschrift worden ingediend bij de Beroepscommissie van de
VPB, indien het particulier onderzoeksbureau lid is van de VPB.
De Beroepscommissie van de VPB bestaat uit drie door het bestuur van de VPB aangewezen
onafhankelijke leden. De algemeen secretaris van de VPB vervult het secretariaat van de
Beroepscommissie. De uitspraak van de Beroepscommissie is bindend.
Onderzochte perso(o)n(en) kan/kunnen zich ook wenden tot het CBP met het verzoek om te
bemiddelen of te adviseren in het geschil met het particulier onderzoeksbureau. Het verzoek
daartoe moet worden ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de
directeur van het particulier onderzoeksbureau dan wel binnen zes weken na het verstrijken van
de termijn van vier weken zoals genoemd in de paragrafen 9.1 en 9.2.
Een verzoek aan de Beroepscommissie van de VPB of aan het CBP laat onverlet dat onderzochte
perso(o)n(en) zich ook rechtstreeks kan/kunnen wenden tot de rechtbank in het arrondissement
waarin het particulier onderzoeksbureau is gevestigd, indien hij/zij van mening is/zijn dat een
particulier onderzoeker respectievelijk particulier onderzoeksbureau heeft gehandeld in strijd met
deze gedragscode of anderszins in strijd met de wet of het recht.
Indien een verzoek bij de rechter betrekking heeft op inzage, verbetering, aanvulling,
afscherming of verwijdering van gegevens als bedoeld in de paragrafen 9.1 en 9.2 gelden voor de
indiening de volgende termijnen. Het verzoek moet bij de rechtbank in het arrondissement waarin
het particulier onderzoeksbureau is gevestigd worden ingediend binnen zes weken na ontvangst
van het antwoord van het particulier onderzoeksbureau dan wel binnen zes weken na het
verstrijken van de termijn van vier weken zoals genoemd in de paragrafen 9.1 en 9.2.
Indien bemiddeling of advies gevraagd is bij het CBP of een beroepsschrift is ingediend bij de
Beroepscommissie van de VPB, kan het verzoek dat betrekking heeft op inzage, verbetering,
aanvulling, afscherming of verwijdering van gegevens als bedoeld in de paragrafen 9.1 en 9.2 bij
de arrondissementsrechtbank aanhangig worden gemaakt tot uiterlijk zes weken nadat bericht
van de Beroepscommissie of het CBP is ontvangen dat de behandeling van de zaak beëindigd is.
Toelichting:
De particuliere onderzoeksbureaus die onder de reikwijdte van de Wpbr vallen dienen op grond
van deze wet te beschikken over een klachtenregeling. Klachten over het handelen of nalaten van
een particulier onderzoeksbureau dienen derhalve in eerste instantie kenbaar te worden gemaakt
bij de directeur van het particulier onderzoeksbureau.
Op grond van de standaard klachtenregeling die als bijlage 4 is opgenomen bij de Circulaire
particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van de Minister van Justitie is de
termijn voor het indienen van een klaagschrift bepaald op zes weken, te rekenen vanaf de datum
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 51
waarop de gedraging waarover geklaagd wordt heeft plaatsgevonden. Het is de eigen
verantwoordelijkheid van de klager om bij het particulier onderzoeksbureau over wiens
gedraging(en) geklaagd wordt te verifiëren of dat particulier recherchebureau eveneens deze
termijn heeft opgenomen in hun specifieke klachtenregeling.
Indien de klager ontevreden is over de wijze waarop de klacht is afgehandeld staat beroep open
op de Beroepscommissie van de VPB. De uitspraak van de Beroepscommissie is bindend voor het
particulier onderzoeksbureau. Dat laat onverlet het recht van de onderzochte persoon om zich
met zijn grieven te wenden tot het CBP en/of de rechter. Indien het oordeel van het CBP of het
besluit van de rechter afwijkt van de bindende uitspraak van de Beroepscommissie vervalt voor
het particulier onderzoeksbureau het bindende karakter van die uitspraak. De klachtenregeling
van de VPB en het reglement voor de Beroepscommissie zijn op te vragen bij de VPB.
Voor wat betreft de termijnen waarin de onderzochte persoon zijn grieven kenbaar moet maken
moet onderscheid gemaakt worden tussen verzoeken om inzage, verbetering, aanvulling,
afscherming of verwijdering van gegevens als bedoeld in de paragrafen 9.1 en 9.2 van deze
gedragscode en overige rechtsvorderingen. Voor verzoeken als bedoeld in de paragrafen 9.1 en
9.2 van deze gedragscode gelden de termijnen genoemd in de artikelen 46 en 47 WBP. Voor het
aanhangig maken van overige rechtsvorderingen gelden de termijnen die genoemd zijn in het
Burgerlijk Wetboek.
12 Naleving gedragscode
De bepalingen van de privacygedragscode dienen door de leden van de sectie particuliere
onderzoeksbureaus van de VPB te worden vertaald in een systeem van administratieve
organisatie en interne controle. De VPB heeft een praktijkhandleiding (“toolkit”) voor haar leden
ontwikkeld die de leden kunnen gebruiken zodat zij in staat gesteld worden op adequate wijze
invulling te geven aan de bepalingen van de privacygedragscode. De praktijkhandleiding bestaat
uit:
- Een modelaanmelding voor melding van de opdrachten- c.q. voorvallenregistratie bij het
CBP;
- een modelinstructie voor particulier onderzoekers;
- aandachtspunten voor dossierbeheer en
- een modelzelfevaluatie.
In het kader van (extern) toezicht op de naleving van de privacygedragscode dient de omvang
van de werkzaamheden eenvoudig te kunnen worden vastgesteld. Om die reden dienen de
onderzoeksdossiers in de opdrachten- en voorvallenregistratie doorlopend te zijn genummerd of
dient een andersoortige inzichtelijke nummering van onderzoeksdossiers te worden aangehouden.
Toelichting:
De zelfevaluatie kan door het management van het particulier onderzoeksbeau zelf uitgevoerd
worden. De uitkomsten van de zelfevaluatie geven een duidelijk beeld over de huidige situatie en
de noodzakelijke verbeterpunten. De zelfevaluatie bestaat uit een een set aan vaststellingen,
waarvan het van belang is dat iedere vaststelling door het management van het particulier
onderzoeksbureau wordt “afgefinkt” als blijk van bevestiging dat daadwerkelijk is vastgesteld
dat wordt voldaan aan de eisen die uit de WBP en uit de privacygedragscode voortvloeien. De
opbouw van de vaststellingen is – naast het algemene deel en het beveiligingsdeel – zodanig dat
de chronologische volgorde van een doorsnee onderzoek gevolgd wordt. Per vaststelling wordt
Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties 52
aangegeven wat de vindplaats in de privacygedragscode of in andere relevante documenten is.
Door de invoering door de VPB van het Keurmerk Particuliere Onderzoeksbureaus wordt
onafhankelijk toezicht op de administratie organisatie en interne controle verder gewaarborgd.
13 Openbaarheid gedragscode
Deze gedragscode is openbaar en opvraagbaar bij de VPB, Stephensonweg 14, 4207 HB te
Gorinchem of Postbus 693, 4200 AR te Gorinchem. Het telefoonnummer van de VPB is 0183-
646670, het faxnummer van de VPB is 0183-6196617.
14 Wijzigingen gedragscode
Het bestuur van de VPB kan besluiten tot een aanpassing of een wijziging van deze gedragscode.
Een dergelijk besluit wordt genomen nadat de aanpassingen of wijzigingen zijn goedgekeurd
door het CBP. Aanpassingen of wijzigingen van deze gedragscode zijn bindend voor de sector
particuliere onderzoeksbureaus.